In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en een appellante, vertegenwoordigd door haar gemachtigde H. Hofstee. De zaak betreft de toewijzing van betalingsrechten uit de nationale reserve op basis van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB. Appellante had aanvankelijk 55,72 betalingsrechten aangevraagd, maar kreeg bij het primaire besluit slechts 19,01 betalingsrechten toegewezen. Na bezwaar en een herziening van het besluit, heeft verweerder alsnog 31,83 betalingsrechten toegewezen voor perceel 63, maar een gedeelte van 2,71 hectare werd afgewezen vanwege de aanwezigheid van slenken en verruiging.
Het College heeft vastgesteld dat appellante geen procesbelang meer had bij het beroep tegen het oorspronkelijke besluit, omdat verweerder het bestreden besluit had herzien. Het beroep tegen het herziene besluit werd ongegrond verklaard, omdat appellante niet had betwist dat een deel van perceel 63 niet als subsidiabel landbouwareaal kon worden aangemerkt. De inspectie van 11 juli 2019 had aangetoond dat het perceel niet voor landbouwactiviteiten werd gebruikt. Het College oordeelde dat verweerder terecht geen betalingsrechten had toegewezen voor het niet-subsidiabele gedeelte van het perceel.
Daarnaast heeft het College verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 534,-. De uitspraak is openbaar gedaan en de beslissing is in aanwezigheid van de griffier, mr. J.M.M. Bancken, genomen. Het College heeft de proceskosten vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht en het betaalde griffierecht van € 345,- aan appellante vergoed.