ECLI:NL:CBB:2021:605

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
9 juni 2021
Zaaknummer
20/626
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van een communautaire vergunning voor beroepsgoederenvervoer over de weg wegens gebrek aan duurzame vestiging in Nederland

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 15 juni 2021, zaaknummer 20/626, is de intrekking van de communautaire vergunning voor beroepsgoederenvervoer van appellante aan de orde. De verweerster, de Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie (NIWO), heeft op 21 februari 2020 besloten de vergunning in te trekken, omdat appellante niet zou voldoen aan de vereisten van een werkelijke en duurzame vestiging in Nederland, zoals vastgelegd in de Verordening 1071/2009. Appellante heeft hiertegen beroep ingesteld, maar het College oordeelt dat de intrekking terecht is.

De feiten van de zaak zijn als volgt: appellante had een communautaire vergunning verkregen op basis van de Wet wegvervoer goederen, maar verweerster concludeerde uit onderzoek dat er geen omzet in Nederland was behaald en dat de onderneming niet daadwerkelijk in Nederland was gevestigd. Appellante voerde aan dat zij ingeschreven stond in het handelsregister, een Nederlands BTW- en loonheffingsnummer had, en dat haar voertuigen in Nederland geregistreerd waren. Echter, verweerster stelde vast dat appellante slechts een kantoorruimte huurde voor één dag per week en dat er bij een bedrijfsbezoek niemand aanwezig was.

Het College concludeert dat verweerster terecht heeft vastgesteld dat appellante niet voldoet aan de vestigingseisen. De argumenten van appellante, waaronder het feit dat zij belastingplichtig is in Nederland en dat haar voertuigen in Nederland zijn verzekerd, zijn niet voldoende om aan te tonen dat er sprake is van een werkelijke en duurzame vestiging. De uitspraak benadrukt het belang van de vestigingseisen zoals gesteld in de Europese regelgeving en de noodzaak voor vervoerders om aan deze eisen te voldoen om een communautaire vergunning te behouden. Het beroep van appellante wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/626

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 juni 2021 in de zaak tussen

[naam BV] , te [plaats] , appellante

(gemachtigde: H.G. Huntink),
en

Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie (NIWO), verweerster,

(gemachtigde: mr. E. Verhagen-Bouma).

Procesverloop

Bij besluit van 21 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerster de aan appellante verleende communautaire vergunning voor beroepsgoederenvervoer over de weg ingetrokken.
Bij besluit van 18 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Namens verweerster is tevens verschenen mr. S. Karroumi.

Overwegingen

1. Bij besluit van 22 december 2016 heeft verweerster op grond van de Wet wegvoer goederen (Wwg) aan appellante een communautaire vergunning voor beroepsgoederenvervoer verleend. De communautaire vergunning is de vergunning als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1072/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg (Verordening 1072/2009).
2. Aan de intrekking van de vergunning op 21 februari 2020 heeft verweerster ten grondslag gelegd dat niet is voldaan aan de voorwaarde zoals opgenomen in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 5 van Verordening 1071/2009 (Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad) dat een onderneming die het beroep van wegvervoerondernemer uitoefent werkelijk en op duurzame wijze in de betrokken lidstaat is gevestigd. Uit onderzoek van verweerster is niet gebleken dat er omzet in Nederland is behaald. Ook heeft appellante niet voldoende aannemelijk gemaakt dat de onderneming over een vestiging in Nederland beschikt waar documenten daadwerkelijk worden bewaard.
3. Appellante voert aan dat er wel feitelijk een onderneming in Nederland is gevestigd. Appellante is ingeschreven in het Nederlandse handelsregister. Appellante heeft een Nederlands BTW- en loonheffingsnummer en is in Nederland belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting. Appellante heeft vrachtauto’s in eigendom met Nederlandse kentekens, die in Nederland zijn verzekerd. De APK-keuringen en het onderhoud vinden in Nederland plaats. Er is een kantooradres in [plaats] . De administratie is te allen tijde beschikbaar voor controle, maar omdat sprake is van een klein bedrijf is niet elke dag iemand aanwezig op kantoor. De vervoersactiviteiten vinden voor een groot deel in Duitsland plaats, maar er is wel sprake van een verdragsland. De omzet wordt via de Nederlandse bankrekening afgerekend.
4. Verweerster stelt zich op het standpunt dat uit de huurcontracten blijkt dat appellante voor één dag in de week een kantoorruimte huurt, eerst op de [adres 1] en na verhuizing op de [adres 2] . Bij het huren van bedrijfsruimte voor slechts één dag in de week is het niet aannemelijk dat de onderneming vanuit die locatie kan worden aangestuurd. Bij het bedrijfsbezoek op 3 december 2019 op het [adres 1] bleek niemand van de onderneming aanwezig te zijn. De volgens het huurcontract beschikbare ruimte was in gebruik bij andere vaste bedrijven. Appellante stond niet vermeld op de lijst met aan- en afwezige ondernemingen. Appellante werd ook bij andere informatie over de in het pand aanwezige bedrijven niet vermeld. Verweerster is verder niet overtuigd van de huurovereenkomst met betrekking tot de [adres 2] . Op pagina 1 van deze huurovereenkomst is onder andere dezelfde kadastrale aanduiding opgenomen als in de huurovereenkomst van [adres 1] terwijl de kadastrale aanduiding van de [adres 2] niet overeenkomt met de aanduiding op kadastralekaart.com.
Appellante heeft tot 1 mei 2020 in ieder geval nog nooit omzet behaald in Nederland. Uit de verstrekte CMR’s blijkt dat er slechts éénmaal een losadres in Nederland was, waarbij zelfs in dat geval de geadresseerde en het laadadres zich in Duitsland bevonden. Er lijkt nog steeds vooral te worden gewerkt voor Duitse opdrachtgevers. Verweerster merkt ook op dat op de door appellante verstrekte facturen een adres staat in Duitsland, dat op ongeveer 380 km afstand van [plaats] ligt. Op dit adres staat volgens de Duitse autoriteit een onderneming met dezelfde naam als appellante geregistreerd. Het is gelet op het voorgaande aannemelijk dat de bedrijfsactiviteiten vanuit Duitsland worden aangestuurd en dat er geen wezenlijke band met Nederland is.
5.1
Voor een weergave van het wettelijk kader verwijst het College naar de bijlage bij deze uitspraak, die daarvan deel uitmaakt.
5.2
In geschil is of verweerster terecht op grond van artikel 7 van Verordening 1072/2009 de communautaire vergunning van appellante heeft ingetrokken omdat appellante niet voldaan heeft aan de voorwaarde van een werkelijke en duurzame vestiging in Nederland, zoals vereist is op grond van artikel 3, onder a, en artikel 5 van Verordening 1071/2009. Het College beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt hiertoe het volgende.
5.3
Verweerster heeft haar standpunt dat in het geval van appellante geen sprake is van een werkelijke en duurzame vestiging gebaseerd op de in overweging 4 genoemde omstandigheden en haar bevindingen uit het onderzoeksrapport (30578) uit december 2019. Appellante heeft deze feitelijke bevindingen niet bestreden. Uit die bevindingen blijkt dat op de door appellante verstrekte facturen steeds een Duits adres staat vermeld. Verder bleek bij het afgelegde bedrijfsbezoek aan het verzamelgebouw aan de [adres 1] op dinsdag 3 december 2019, de dag in de week waar de huurovereenkomst betrekking op heeft, niemand aanwezig van de onderneming. Er was bovendien geen enkele aanwijzing te vinden dat deze onderneming hier überhaupt zou zijn gevestigd. Het College is gelet op het voorgaande van oordeel verweerster terecht tot de conclusie is gekomen dat de onderneming niet werkelijk en duurzaam, in de zin van artikel 3, eerste lid, onder a, van de Verordening 1071/2009, in Nederland was gevestigd, omdat niet voldaan is aan de in artikel 5, onder a en c, van die Verordening gestelde eisen. De communautaire vergunning is daarom terecht ingetrokken. Ten aanzien van de toepasselijkheid van artikel 2 van de Beleidsregel vergunningverlening van de NIWO merkt het College op dat de Beleidsregel geen volledig dekkende uitwerking bevat van de eisen die in artikel 5 van de Verordening zijn gesteld aan een werkelijke en duurzame vestiging. Zo ontbreken in de Beleidsregel bijvoorbeeld wezenlijke criteria die zien op onderdeel c van artikel 5 van de Verordening. Vervoerders kunnen zo op grond van de Beleidsregel ten onrechte in de veronderstelling komen te verkeren dat zij aan de criteria voor werkelijke en duurzame vestiging voldoen, terwijl dat volgens de Verordening – waarvan verweerster niet mag afwijken – niet het geval is. In dit geval is dat echter niet aan de orde, omdat er geen vestigingsadres kon worden vastgesteld waar appellante de documenten als bedoeld in artikel 5 van Verordening 1071/2009, evenals overige documenten die zien op de transportactiviteiten en de voertuigen van de onderneming, bewaart. Er is daarmee niet voldaan aan artikel 2, tweede lid, onder c, van de Beleidsregel.
5.4
Het beroep is ongegrond.
5.5
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt, mr. M. van Duuren en mr. T. Pavićević, in aanwezigheid van mr. I.C. Hof, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2021.
De voorzitter is verhinderd te ondertekenen De griffier is verhinderd te ondertekenen

Bijlage wettelijk kader

Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad
Artikel 3 Vereisten voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer
1. Ondernemingen die het beroep van wegvervoerondernemer uitoefenen moeten:
a. a) werkelijk en op duurzame wijze in een lidstaat gevestigd zijn;
b) betrouwbaar zijn;
c) voldoende financiële draagkracht bezitten, en
d) de vereiste vakbekwaamheid bezitten.
Artikel 5 Voorwaarden inzake de vestigingseis
Om aan de in artikel 3, lid 1, onder a), vastgestelde eis te voldoen, moet een onderneming in de betrokken lidstaat:
a. a) beschikken over een vestiging in die lidstaat met ruimten waarin zij de documenten inzake haar hoofdactiviteiten bewaart, met name de boekhoudkundige bescheiden, documenten inzake personeelsbeleid, documenten met gegevens over de rij- en rusttijden en alle andere documenten waartoe de bevoegde instantie toegang moet krijgen om te kunnen controleren of aan de voorwaarden van deze verordening is voldaan. De lidstaten kunnen verlangen dat vestigingen op hun grondgebied ook andere documenten te allen tijde in hun ruimten beschikbaar houden;
b) zodra vergunning is verleend, over één of meer voertuigen beschikken, hetzij in volle eigendom, hetzij uit hoofde van bijvoorbeeld een huurkoopovereenkomst of een huur- of leasingovereenkomst, die zijn ingeschreven of anderszins in het verkeer toegelaten overeenkomstig de wetgeving van die lidstaat;
c) daadwerkelijk en permanent haar activiteiten met betrekking tot de onder b) vermelde voertuigen verrichten met de nodige administratieve uitrusting en adequate technische voorzieningen en faciliteiten, in een in die lidstaat gelegen exploitatievestiging.
Verordening (EG) nr. 1072/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg
Artikel 4 Communautaire vergunning
1. De communautaire vergunning wordt door een lidstaat, overeenkomstig deze verordening, afgegeven aan alle vervoerders die goederenvervoer over de weg voor rekening van derden verrichten en die:
a. a) zijn gevestigd in die lidstaat overeenkomstig de communautaire wetgeving en de in die lidstaat geldende nationale wetgeving, en
b) in de lidstaat van vestiging, overeenkomstig de communautaire wetgeving en de nationale wetgeving van die lidstaat inzake de toegang tot het beroep van ondernemer van goederenvervoer over de weg, gemachtigd zijn internationaal vervoer van goederen over de weg te verrichten.
2. De communautaire vergunning wordt afgegeven door de bevoegde instanties van de lidstaat van vestiging (…).
(…)
Artikel 7 Intrekking en weigering tot afgifte van communautaire vergunningen en bestuurdersattesten
1. Ingeval aan de in artikel 4, lid 1 (…) bedoelde voorwaarden niet is voldaan, weigeren de bevoegde instanties van de lidstaat van vestiging bij een met redenen omkleed besluit de afgifte van de communautaire vergunning (…) of de verlenging van de communautaire vergunning.
2. De bevoegde instanties trekken de communautaire vergunning (…) in, wanneer de houder:
a. a) niet meer voldoet aan de in artikel 4, lid 1 bedoelde voorwaarden, of
b) onjuiste inlichtingen heeft verstrekt met betrekking tot een aanvraag van een communautaire vergunning (…).
Wet wegvervoer goederen
Artikel 2.5
1. Het is een in Nederland of in een andere lidstaat gevestigde vervoerder verboden om beroepsvervoer te verrichten zonder geldige daartoe verleende communautaire vergunning.
Beleidsregel vergunningverlening van de NIWO
Artikel 2. Werkelijke en duurzame vestiging
1. De onderneming is werkelijk en op duurzame wijze in Nederland gevestigd.
2. Van de in het eerste lid bedoelde vestiging is sprake indien in onderling verband en samenhang bezien:
a. de onderneming staat ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel;
b. de onderneming beschikt over een BTW nummer;
c. de onderneming op het vestigingsadres de documenten als bedoeld in artikel 5 van de beroepsverordening voor het wegvervoer evenals overige documenten die zien op de transportactiviteiten en de voertuigen van de onderneming bewaart;
d. er één of meer gekentekende voertuigen ter beschikking van de onderneming staan;
e. de vervoersactiviteiten onder meer in Nederland plaatsvinden;
f. de APK-keuring of het onderhoud van de voertuigen in Nederland wordt verricht.
3. Op verzoek overlegt de onderneming een overzicht van de kentekens van de voertuigen waarvoor een gewaarmerkt afschrift van de vergunning wordt aangevraagd dan wel is verstrekt.
4. Op verzoek overlegt de onderneming bewijs dat de voertuigen ter beschikking van de onderneming staan.