2.2Verweerder stelt zich op het standpunt dat de door appellante in de Gecombineerde opgave 2018 opgegeven percelen 50, 52 en 53 niet kunnen worden aangemerkt als subsidiabel landbouwareaal. Volgens verweerder blijkt uit luchtfoto’s en Cyclomediabeelden dat deze percelen dusdanig zijn verruigd, dat geen sprake meer is van overheersende grassen of andere kruidachtige voedergewassen. Daarom kunnen de percelen 50, 52 en 53 niet worden aangemerkt als blijvend grasland of tijdelijk grasland. Gelet op de aanwezige verruiging kunnen de percelen ook niet worden aangemerkt als bouwland.
3. Appellante betwist de vaststelling van verweerder dat op de percelen 50, 52 en 53 geen sprake is van overheersende grassen of andere kruidachtige voedergewassen. Uit de luchtfoto’s, de overgelegde kaart inzake de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT-kaart) en de satellietbeelden van Google Maps blijkt volgens appellante duidelijk dat deze percelen overwegend (natuurlijk) grasland betreffen en dat geen sprake is van verruiging van meer dan 50% van de percelen. Bovendien worden de percelen beweid en gemaaid. Wat betreft de door verweerder gebruikte luchtfoto’s voert appellante aan dat deze foto’s geen representatief beeld geven van de status van de percelen over een langere periode, omdat het om een momentopname gaat. Appellante heeft in reactie op de door verweerder overgelegde en ter zitting digitaal getoonde luchtfoto’s en Cyclomediabeelden verklaard dat de in het geding zijnde percelen eerst bij een ander in gebruik waren en dat de percelen daar zijn verwaarloosd. In 2018 heeft appellante de percelen overgenomen en is zij begonnen aan het onderhoud van de percelen 50, 52 en 53. In het eerste deel van dat jaar konden er geen activiteiten worden ontplooid op deze percelen.
4. Het College overweegt als volgt. Voor de vaststelling van het bedrag aan basis- en vergroeningsbetaling moet het – kort gezegd – gaan om subsidiabele hectares. Onder 'subsidiabele hectare' wordt verstaan ieder landbouwareaal van het bedrijf dat wordt gebruikt voor een landbouwactiviteit of dat, indien het areaal ook voor niet-landbouwactiviteiten wordt gebruikt, overwegend voor landbouwactiviteiten wordt gebruikt (artikel 32, tweede lid, aanhef en onder a, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (Verordening 1307/2013)). Onder 'landbouwareaal' wordt – voor zover hier van belang – verstaan om het even welke grond die wordt gebruikt als bouwland of als blijvend grasland (artikel 4, eerste lid, aanhef en onder e, van Verordening 1307/2013). Onder ‘bouwland’ wordt – voor zover hier van belang – verstaan grond die voor de teelt van gewassen wordt gebruikt (artikel 4, eerste lid, aanhef en onder f, van Verordening 1307/2013). Onder 'blijvend grasland' wordt – voor zover hier van belang – verstaan grond met een natuurlijke of ingezaaide vegetatie van grassen of andere kruidachtige voedergewassen die ten minste vijf jaar niet in de vruchtwisseling van het bedrijf is opgenomen, en, indien lidstaten daartoe besluiten, die ten minste vijf jaar niet is omgeploegd; andere begraasbare soorten, zoals struiken en/of bomen, en, indien lidstaten daartoe besluiten, andere soorten, zoals struiken en/of bomen die diervoeder produceren, kunnen er deel van uitmaken, mits de grassen en andere kruidachtige voedergewassen blijven overheersen (artikel 4, eerste lid, aanhef en onder h, van Verordening 1307/2013). Voor de toepassing van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder h, van Verordening 1307/2013 worden grassen en andere kruidachtige voedergewassen als overheersend beschouwd als zij meer dan 50% van het subsidiabele areaal innemen op het niveau van het landbouwperceel (artikel 6 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid). De oppervlakte moet daarom, om subsidiabel te zijn, landbouwareaal zijn, deel uitmaken van het bedrijf van de landbouwer en worden gebruikt voor landbouwdoeleinden of bij gelijktijdig ander gebruik overwegend worden gebruikt voor dergelijke doeleinden (zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 2 juli 2015, Demmer, C-684/13, ECLI:EU:C:2015:439, punt 54).