In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 1 juni 2021, in de zaak tussen een maatschap en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, staat de vaststelling van fosfaatrechten centraal. De zaak begint met een besluit van 3 januari 2018, waarin het fosfaatrecht van de appellante wordt vastgesteld. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 4 april 2018, volgt een bestreden besluit op 20 augustus 2019, waarin het fosfaatrecht opnieuw wordt vastgesteld. Appellante gaat in beroep tegen dit besluit. Op 17 december 2020 wordt een vervangingsbesluit genomen, waarin de minister tegemoetkomt aan de bezwaren van appellante. Het College stelt vast dat het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk is, omdat het vervangingsbesluit de inhoudelijke bezwaren heeft weggenomen.
De appellante vraagt om vergoeding van griffierecht en immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het College oordeelt dat de overschrijding van de termijn, die meer dan 11 maanden bedraagt, volledig aan de verweerder te wijten is. De appellante heeft recht op € 1.000,- schadevergoeding voor deze overschrijding. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten van in totaal € 801,-, bestaande uit € 534,- voor de beroepsprocedure en € 267,- voor het verzoek om schadevergoeding. Het College draagt ook op om het betaalde griffierecht van € 345,- aan appellante te vergoeden.