ECLI:NL:CBB:2021:502
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de vaststelling van fosfaatrecht na overdracht van een agrarisch bedrijf
In deze zaak heeft appellant, een voormalige melkveehouder, beroep ingesteld tegen de vaststelling van zijn fosfaatrecht door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Appellant stelt dat het fosfaatrecht ten onrechte op 0 kg is vastgesteld, omdat hij zijn bedrijf vóór de inwerkingtreding van het fosfaatrechtenstelsel op 11 juli 2016 heeft overgedragen. Volgens de Meststoffenwet kunnen fosfaatrechten alleen worden toegekend aan bedrijven die op de datum van inwerkingtreding van het stelsel, 1 januari 2018, nog actief waren. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven oordeelt dat appellant geen procesbelang heeft, omdat de rechten op fosfaat alleen aan de nieuwe eigenaar van het bedrijf toekomen. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk verklaard.
De zaak begon met een besluit van de minister op 5 april 2019, waarin het fosfaatrecht van appellant werd vastgesteld. Appellant heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 1 april 2021 heeft appellant zijn standpunten toegelicht, waaronder dat de invoering van het fosfaatrechtenstelsel niet nodig was en dat hij disproportionele lasten ondervond. De minister heeft echter gesteld dat de invoering van het stelsel noodzakelijk was om te voldoen aan de Nitraatrichtlijn en dat appellant geen recht heeft op fosfaatrechten omdat hij zijn bedrijf had overgedragen.
Het College heeft vastgesteld dat appellant niet kan aantonen dat hij schade heeft geleden als gevolg van het besluit, en dat zijn beroep niet kan leiden tot een verbetering van zijn positie. De uitspraak van het College is openbaar uitgesproken op 18 mei 2021, waarbij het beroep van appellant niet-ontvankelijk is verklaard en er geen proceskostenveroordeling is opgelegd.