In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 29 april 2021 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een slachthuis. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde R. Scholten, had bezwaar gemaakt tegen een brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin werd aangekondigd dat er aanvullend permanent toezicht zou worden ingesteld op het slachthuis vanwege het niet meewerken aan cameratoezicht. De verzoeker stelde dat deze maatregel grote gevolgen zou hebben voor zijn bedrijfsvoering, waaronder hoge kosten en beperkingen in de openingstijden voor de aanvoer van dieren.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de brief van 9 maart 2021 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De brief bevatte enkel een mededeling over de wijze van toezicht en wijzigde niets in de rechtspositie van de verzoeker. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen aanleiding was voor het treffen van een voorlopige voorziening, omdat de brief niet gericht was op rechtsgevolg en de toezichtwerkzaamheden feitelijk van aard waren. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd dan ook afgewezen.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en de griffier was verhinderd de uitspraak te ondertekenen. De beslissing is op 29 april 2021 genomen, en er is geen proceskostenveroordeling opgelegd.