In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 26 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een woningcorporatie en de minister van Economische Zaken en Klimaat over de vaststelling van een investeringssubsidie voor duurzame energie. De woningcorporatie had een subsidieaanvraag ingediend voor de aanschaf van 30 warmtepompen, maar de minister had de subsidie vastgesteld op nihil. Dit besluit was gebaseerd op de stelling dat de woningcorporatie al verplichtingen was aangegaan voor de aankoop van de warmtepompen voordat de subsidieaanvraag was ingediend, wat in strijd zou zijn met de voorwaarden voor het verkrijgen van de subsidie.
De woningcorporatie heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat de minister ten onrechte had geconcludeerd dat er geen stimulerend effect was, en dat de subsidie niet als staatssteun kwalificeerde. Tijdens de zitting heeft de woningcorporatie bewijs geleverd dat de aankoopverplichtingen pas na de indiening van de aanvraag waren aangegaan. Het College heeft geoordeeld dat de minister niet aannemelijk heeft gemaakt dat de woningcorporatie onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en dat de subsidie ten onrechte op nihil was vastgesteld.
Het College heeft het bestreden besluit vernietigd en de minister opgedragen de subsidie vast te stellen conform de oorspronkelijke verlening van € 45.000,-. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten van de woningcorporatie, die zijn vastgesteld op € 1.068,-. Deze uitspraak benadrukt het belang van correcte informatieverstrekking bij subsidieaanvragen en de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met de vaststelling van subsidies.