In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 26 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een maatschap van melkveehouders en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het geschil betreft de toepassing van de knelgevallenregeling van de Meststoffenwet (Msw) in verband met de ziekte van een van de maten van de maatschap. De appellante, bestaande uit de maten [naam 1], [naam 2], [naam 3] en [naam 4], heeft betoogd dat de ziekte van [naam 3] heeft geleid tot een lager aantal fosfaatrechten op de peildatum van 2 juli 2015. De bewijslast voor het aantonen van het causaal verband tussen de ziekte en het aantal fosfaatrechten lag bij appellante.
De minister had in eerdere besluiten het fosfaatrecht vastgesteld op basis van de dieraantallen op de peildatum en had het beroep van appellante op de knelgevallenregeling afgewezen. Het College heeft vastgesteld dat de minister bij de beoordeling van het beroep van appellante is uitgegaan van onjuiste dieraantallen op de alternatieve peildatum van 1 oktober 2014. Desondanks heeft het College geoordeeld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de ziekte van [naam 3] heeft geleid tot een daling in de dieraantallen die het vereiste causaal verband rechtvaardigt. Het beroep van appellante is ongegrond verklaard, maar het College heeft bepaald dat het door appellante betaalde griffierecht wordt vergoed.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor appellanten om de bewijslast voor het causaal verband tussen ziekte en bedrijfsvoering goed te onderbouwen, vooral in het kader van de knelgevallenregeling van de Meststoffenwet. Het College heeft de beroepsgronden van appellante die ter zitting zijn aangevoerd als tardief aangemerkt, wat betekent dat deze niet tijdig zijn ingediend en daarom niet in de beoordeling zijn meegenomen.