ECLI:NL:CBB:2021:408

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
7 april 2021
Publicatiedatum
12 april 2021
Zaaknummer
20/1190 en 21/30
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken om voorlopige voorzieningen in bestuursrechtelijke zaken betreffende keuringswerkzaamheden en facturering door de NVWA

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 7 april 2021, zijn twee verzoeken om voorlopige voorzieningen afgewezen. De verzoekster, een onderneming die keuringen laat uitvoeren door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), had bezwaar gemaakt tegen een e-mail van de NVWA waarin werd aangegeven dat zij extra kwartieren keuringstijd moest aanvragen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeken kennelijk ongegrond waren, omdat er geen onverwijlde spoed aanwezig was zoals vereist in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

In de eerste zaak (20/1190) had de verzoekster bezwaar gemaakt tegen het niet-ontvankelijk verklaren van haar bezwaar door de NVWA. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster geen spoedeisend belang had aangetoond, aangezien zij in staat was de facturen te voldoen en niet in een financiële noodsituatie verkeerde.

In de tweede zaak (21/30) ging het om een verzoek tot terugbetaling van een te veel betaald bedrag en vergoeding van proceskosten. Ook hier oordeelde de voorzieningenrechter dat er geen spoedeisendheid was, omdat de NVWA met een nadere beslissing tegemoet was gekomen aan de bezwaren van verzoekster. Beide verzoeken werden afgewezen, en de voorzieningenrechter besloot zonder zitting uitspraak te doen, zoals toegestaan onder artikel 8:83, derde lid, van de Awb.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 20/1190 en 21/30
uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 april 2021 op de verzoeken om voorlopige voorziening in de zaken tussen

[naam] te [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. L.J. Steenbergen)
en

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. B.M. Kleijs).

Procesverloop

in de zaak met nummer 20/1190
Verweerder heeft verzoekster bij e-mail van 1 september 2020 bericht (samengevat) dat zij voor keuringen op haar slachtlocatie bij de Nederlandse voedsel en warenautoriteit (NVWA) voortaan extra kwartieren keuringstijd moet aanvragen.
Verzoekster heeft tegen de e-mail van 1 september 2020 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 17 november 2020 (bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, op de grond dat de e-mail geen besluit is waartegen bezwaar kan worden gemaakt.
Verzoekster heeft tegen bestreden besluit 1 beroep ingesteld en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
in de zaak met nummer 21/30
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen een tegen een tot haar gerichte factuur van 24 februari 2020 van verweerder voor verrichte keuringswerkzaamheden (primair besluit).
Bij besluit van 30 september 2020 (bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen bestreden besluit 2 beroep ingesteld en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen en om haar twee verzoeken om voorlopige voorziening gevoegd te behandelen.
Bij besluit van 4 februari 2021 (nader besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen het primaire besluit alsnog gegrond verklaard, dat besluit herzien en het bestreden besluit 2 ingetrokken.
Verzoekster heeft daarop bij brief van 2 maart 2021 aangegeven dat, hoewel zij zich in het nadere besluit kan vinden, zij de procedures handhaaft.

Overwegingen

1.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2.
Ingevolge artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder zitting, als de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van die bevoegdheid gebruik te maken en overweegt daartoe als volgt.
in de zaak met nummer 20/1190
2.1.
Het verzoek om voorlopige voorziening strekt ertoe dat voor de duur van de procedure wordt bepaald dat verzoekster voor keuringen geen extra tijd hoeft aan te vragen.
2.2.
Het gestelde spoedeisend belang is dat verzoekster door verweerder, die niet bereid is verandering te brengen in de eis tot het aanvragen van extra keuringstijd, wordt gedwongen te veel keuringstijd te betalen. Als zij een deel van de facturen niet zou betalen, kan de NVWA op grond van artikel 28a van de Regeling NVWA tarieven besluiten om de keuringen niet uit te voeren. In dat geval komt haar bedrijf stil te liggen. Er is dan ook niet alleen sprake van een financieel belang, maar ook van een bedrijfsbelang, te weten het stil komen te liggen van het haar bedrijf.
2.3.
Verzoekster heeft het College bij brief van 2 maart 2021 desgevraagd bericht dat zij door betaling van jaarlijks € 70.000,- aan de NVWA voor de extra kwartieren niet in een financiële noodsituatie komt. Zij wijst er daarbij op dat zij niet alleen een financieel belang, maar ook een bedrijfsbelang heeft.
2.4.
De voorzieningenrechter is gelet op 2.3 van oordeel dat verzoekster geen financieel spoedeisend belang aannemelijk heeft gemaakt. Ook anderszins is de voorzieningenrechter niet gebleken van een voor verzoekster zo zwaarwegend belang dat de behandeling van de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Verzoekster is in staat de facturen van de NVWA te voldoen en komt daardoor niet in een financiële noodsituatie. Verzoekster heeft het gelet hierop zelf in de hand om de door haar gestelde mogelijke gevolgen van het niet tijdig volledig voldoen van de facturen voor keuringen, te voorkomen.
2.5.
Uit 2.4. volgt dat bij dit verzoek onverwijlde spoed als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb ontbreekt. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat het verzoek kennelijk ongegrond is en dat er aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb zonder zitting uitspraak te doen. De voorzieningenrechter zal het verzoek afwijzen.
2.6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
in de zaak met nummer 21/30
3.1.
Het verzoek om voorlopige voorziening strekt ertoe dat voor de duur van de procedure wordt bepaald dat het bedrag dat verzoekster door het primaire besluit teveel heeft betaald wordt terugbetaald en dat verweerder haar proceskosten vergoedt.
3.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat ook bij dit verzoek onverwijlde spoed als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb ontbreekt. Niet is gesteld of gebleken dat er sprake is van spoedeisendheid. Verweerder is met het nadere besluit tegemoet gekomen aan de bezwaren van verzoekster. Verzoekster beoogt (blijkens haar brief van 2 maart 2021) met haar beroep en haar verzoek om voorlopige voorziening te bereiken dat het College een principiële uitspraak doet over fouten in facturen van de NVWA en/of het doorberekenen van te veel keuringstijd. Niet is gebleken dat op deze punten de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat het verzoek kennelijk ongegrond is en dat er aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb zonder zitting uitspraak te doen. De voorzieningenrechter zal het verzoek afwijzen.
3.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst beide verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, in aanwezigheid van mr. J.W.E. Pinckaers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 april 2021
mr. R.W.L. Koopmans mr. J.W.E. Pinckaers
De voorzieningenrechter en de griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.