Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 april 2021 in de zaak tussen
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder.
Procesverloop
OverwegingenDe Regeling
Feiten
Op 29 mei 2013 heeft appellante een kredietovereenkomst gesloten met de [naam 3] bank ter hoogte van € 1.600.000,-. Op 17 juli 2013 is aan appellante een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een ligboxenstal en voor de uitbreiding van een werktuigenberging. Op 25 juli 2013 heeft appellante een aanneemovereenkomst gesloten voor de bouw van de ligboxenstal. Op 18 februari 2014 is aan appellante een vergunning verleend in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998.
Op de peildatum van 2 juli 2015 had appellante 83 melkkoeien en 84 stuks jongvee.
Besluiten van verweerder
BeroepsgrondenMandaat
Verrekening
Aanvaardbaarheid Regeling
Individuele buitensporige last
ECLI:NL:CBB:2019:5 (https://uitspraken.rechtspraak.nl/). Het voorgaande maakt volgens appellante dat zij te maken heeft met een individuele buitensporige last. Voor zover dit standpunt niet wordt gevolgd, doet appellante een beroep op de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 13, derde lid, van de Landbouwwet.
Het College volgt appellante verder niet in haar stelling, onder verwijzing naar de overgelegde schadeberekening van Flynth adviseurs en accountants, dat de gewenste uitbreiding naar 147 melkkoeien en 123 stuks jongvee nodig was om de inkomstenderving door het afstoten van de varkenshouderij op te vangen. Dat geldt eveneens voor de werkelijk op 2 juli 2015 gerealiseerde aantallen van 83 melkkoeien en 84 stuks jongvee. Het College acht de berekening van verweerder van de te houden hoeveelheid melkvee ter compensatie van het inkomstenverlies door het afstoten van de varkenstak aan de hand van de KWIN-normen niet onredelijk. Uit die berekening volgt dat appellante ongeveer 7 melkkoeien extra nodig heeft om het verlies aan inkomsten uit de vleesvarkens te compenseren. Ook indien rekening zou worden gehouden met bedrijfsspecifieke omstandigheden, is niet aannemelijk dat appellante de werkelijk gerealiseerde groei dan wel gewenste groei nodig had om de verliezen uit de varkenstak te compenseren. De door appellante aangevoerde omstandigheden verschillen daarmee dusdanig van die in de zaak met ECLI:NL:CBB:2019:5 dat deze zaken niet als vergelijkbaar kunnen worden beschouwd.
Het betoog faalt.
Overschrijding redelijke termijn
Omdat de behandeling van het bezwaar 1 jaar en 9 maanden in beslag heeft genomen, is de overschrijding volledig toe te rekenen aan verweerder. Het College zal verweerder daarom veroordelen tot betaling van € 500,- aan appellante.
Slotsom
Beslissing
de uitspraak te ondertekenen. de uitspraak te ondertekenen.