ECLI:NL:CBB:2021:314

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
22 maart 2021
Zaaknummer
20/408
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van een bestuursrechtelijke uitspraak inzake Unieke Bedrijfsnummers

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 23 maart 2021 uitspraak gedaan op een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van 17 maart 2020. Verzoekster, een B.V., had verzocht om herziening van de beslissing van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, die haar had geweigerd om in het kader van een bedrijfsfusie twee Unieke Bedrijfsnummers (UBN’s) te behouden. De minister had in zijn beslissing van 1 augustus 2018 aangegeven dat de primaire beslissing niet gericht was op een rechtsgevolg, wat leidde tot het bezwaar van verzoekster.

Bij de beoordeling van het verzoek om herziening heeft het College vastgesteld dat verzoekster geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die onder artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vallen. Het College heeft geoordeeld dat de door verzoekster aangevoerde argumenten, zoals de administratieve hinder en de gezondheidsstatus van dieren, niet voldoende zijn om het verzoek om herziening te onderbouwen. Het College heeft benadrukt dat het rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak, maar enkel voor het herstellen van onjuist gebleken feitelijke uitgangspunten.

Uiteindelijk heeft het College besloten het verzoek om herziening af te wijzen, omdat het verzoek kennelijk ongegrond was. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de indiener heeft de mogelijkheid om binnen zes weken verzet aan te tekenen tegen deze beslissing.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/408
uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid en 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van de enkelvoudige kamer van 23 maart 2021 op het verzoek van

[naam] B.V., te [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. C.C. van Harten),
om herziening van de uitspraak van het College van 17 maart 2020, zaaknummer 18/2902.

Procesverloop

Bij bovengenoemde uitspraak van 17 maart 2020 (ECLI:NL:CBB:2020:181) heeft het College beslist op het beroep van verzoekster tegen de beslissing op bezwaar van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (de minister) van 20 november 2018, kenmerk 494-29163. In essentie heeft het College geoordeeld dat het bezwaar van verzoekster niet was gericht tegen een besluit, omdat de primaire beslissing van 1 augustus 2018, waarin de minister het verzoek van verzoekster om haar in het kader van een bedrijfsfusie twee Unieke Bedrijfsnummers (UBN’s) te laten behouden op de locatie [adres] te [plaats] heeft afgewezen, niet gericht was op een rechtsgevolg.
Bij brief van 2 april 2020 heeft verzoekster het College verzocht voornoemde uitspraak te herzien.
Bij brief van 10 februari 2021 heeft de minister een reactie op het verzoek om herziening gegeven.
Bij brief van 17 februari 2021 heeft het College het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan
de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
1.2
Op grond van artikel 8:119, tweede lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb kan de bestuursrechter, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het verzoek kennelijk ongegrond is. Het College ziet aanleiding om in deze procedure van deze bevoegdheid gebruik te maken en doet uitspraak zonder zitting. Daartoe overweegt het College als volgt.
2. Verzoekster betoogt in haar verzoek om herziening dat de weigering van de minister om haar in het kader van een bedrijfsfusie twee UBN’s te laten behouden op de locatie [adres] te [plaats] wel degelijk een rechtsgevolg heeft. Verzoekster wijst in dit verband op wijzigingen met betrekking tot de registratie- en administratieverplichting per UBN. Ook wijst verzoekster op beperkingen aangaande de gezondheidsstatus van dieren. Zij voert aan dat de overheid deze status in beginsel bepaalt per UBN, wat betekent dat een houder van dieren bij het toekennen of wijzigen van die status met andere verplichtingen en beperkingen te maken krijgt als hij dieren houdt op twee UBN’s dan in geval er slechts één UBN is. Tot slot voert verzoekster aan dat de minister eraan voorbij gaat dat hij in zijn verweerschrift heeft aangegeven dat ‘per epidemiologische eenheid’, waarvan zij er meerdere heeft, sprake moet zijn van een UBN.
3.1
Het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening strekt er in beginsel toe een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te herstellen. Bij de beoordeling van een verzoek om herziening wordt uitsluitend beoordeeld of sprake is van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Het College kan slechts rekening houden met feiten en omstandigheden die de verzoekster redelijkerwijs niet naar voren heeft kunnen brengen in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd. Het rechtsmiddel herziening is niet gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als hiervoor bedoeld, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de betrokken uitspraak te openen. Dat betekent onder meer dat een vermeende onjuiste rechtsopvatting niet kan dienen als grond voor herziening (zie ook de uitspraak van het College van 6 oktober 2020, ECLI:NL:CBB:2020:683).
3.2
Met de minister is het College van oordeel dat verzoekster in haar verzoekschrift geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb aanvoert. Uit het verzoekschrift leidt het College af dat verzoekster – evenals in beroep – stelt (praktische dan wel administratieve) hinder te ondervinden van het niet hebben van twee UBN’s op haar naam op voornoemde locatie, waarmee zij de discussie wenst te heropenen over het besluitkarakter van de weigering van de minister om haar twee UBN’s te laten behouden.
4. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat voortzetting van het onderzoek niet nodig is. Het verzoek is kennelijk ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Verbeek, in aanwezigheid van mr. C.H.R. Mattheussens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2021.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij het College. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.