In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 16 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Veebedrijf [naam] en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft de herbeoordeling van de subsidiabiliteit van een landbouwperceel, dat door de minister voor een deel niet als subsidiabel is aangemerkt. De appellante had in 2016 een aanvraag ingediend voor de uitbetaling van betalingsrechten en vergroeningsbetalingen, maar de minister heeft bij besluit van 9 december 2019 de uitbetaling herberekend en een bedrag van € 680,94 teruggevorderd. De minister stelde dat het noord- en westelijke deel van perceel 1 niet voldeed aan de voorwaarden voor subsidiabel landbouwareaal, omdat er geen sprake was van overheersende grassen of andere kruidachtige voedergewassen.
Tijdens de zitting op 3 februari 2021 heeft appellante betoogd dat het gehele perceel als blijvend grasland moet worden aangemerkt, maar het College oordeelde dat de minister terecht had vastgesteld dat het noord- en westelijke deel van het perceel niet als subsidiabel kon worden aangemerkt. Het College baseerde zich op luchtfoto's en andere bewijsstukken die aantoonden dat het afgekeurde deel van het perceel een afwijkende kleur en structuur had en niet voldeed aan de eisen voor subsidiabel landbouwareaal. Het College concludeerde dat de minister de herberekening en terugvordering van de betalingsrechten terecht had uitgevoerd. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.