In deze zaak heeft een taxichauffeur een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening, omdat zijn chauffeurskaart was geschorst. De schorsing was het gevolg van een melding van het Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag (COVOG), die twijfels had geuit over de betrouwbaarheid van de houder van de chauffeurskaart. Daarnaast was er informatie van de Justitiële Informatie Dienst die aangaf dat de verzoeker recentelijk met justitie in aanraking was gekomen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de ernst van de feiten die aanleiding gaven tot de schorsing niet voldoende waren afgewogen door de verweerder, waardoor de schorsing niet in redelijkheid kon worden gehandhaafd.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en het besluit van 19 januari 2021, waarbij de chauffeurskaart was geschorst, geschorst tot zes weken na bekendmaking van het besluit op bezwaar. Tevens is de verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het betaalde griffierecht en de proceskosten van de verzoeker. De uitspraak is gedaan in het openbaar op 25 februari 2021, waarbij de voorzieningenrechter en de griffier verhinderd waren het proces-verbaal te ondertekenen.