3.3Het College ziet zich geplaatst voor de beantwoording van de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat DNB in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de door appellante op grond van artikel 141 van de Pw gevraagde volledige ontheffing van de MVEV-component voor overlijdensrisico als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, van het Besluit FTK niet te verlenen.
3.3.1Artikel 141, eerste lid, van de Pw bepaalt, voor zover hier van belang, dat de toezichthouder, rekening houdend met de specifieke situatie van het pensioenfonds en in het belang van de aanspraak- en pensioengerechtigden, op aanvraag van een pensioenfonds geheel of gedeeltelijk, ontheffing kan verlenen van het bij of krachtens artikel 131 bepaalde, indien het pensioenfonds aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die deze artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.
Ingevolge artikel 131, eerste lid, van de Pw beschikt een pensioenfonds over een minimaal vereist eigen vermogen, tenzij: a. een pensioenfonds tot volledige overdracht of onderbrenging is overgegaan; en b. de toezichthouder heeft ingestemd met het feit dat het pensioenfonds daarom niet beschikt over een minimaal vereist eigen vermogen. Ingevolge artikel 131, tweede lid, van de Pw worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur de omvang en de samenstelling van het minimaal vereist eigen vermogen bepaald.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van het Besluit FTK bedraagt het minimaal vereist eigen vermogen het totaal van de in dit artikel beschreven berekeningen. Ingevolge artikel 11, vijfde lid, van het Besluit FTK wordt bij pensioenregelingen met risicokapitaal bij overlijden, 0,3 procent van het aanwezige risicokapitaal vermenigvuldigd met de verhouding tussen het risicokapitaal dat ten laste van het fonds blijft na aftrek van de overdrachten uit hoofde van verzekering en het risicokapitaal in het afgelopen boekjaar. Dit verhoudingsgetal is ten minste vijftig procent.
3.3.2Naar het oordeel van het College staat vast dat appellante, zoals DNB ook in het primaire besluit heeft uiteengezet, voldoet aan de voorwaarden voor een ontheffing op grond van artikel 141, eerste lid, van de Pw. Het gegeven dat de wettelijke berekeningssystematiek van het MVEV ingevolge artikel 11 van het Besluit FTK bij de startende DC-kring van [naam 1] tot een relatief hoog MVEV leidt (ten opzichte van een gevorderde, stabiele situatie van de kring), maakt dat de DC-kring van [naam 1] zich in een specifieke situatie bevindt. Het onverkort toepassen van de wettelijke berekeningssystematiek resulteert in het aanhouden van een te hoge buffer (23,4% van de technische voorzieningen) door [naam 1] ten aanzien van de DC-kring gelet op de risico’s in de DC-kring, hetgeen niet in het belang is van de aanspraak- en pensioengerechtigden. DNB heeft gelet hierop geconcludeerd dat [naam 1] redelijkerwijs niet kan voldoen aan het bepaalde in artikel 131, eerste lid, van de Pw, in samenhang met artikel 11 van het Besluit FTK, en dat de doeleinden die deze artikelen beogen te beschermen anderszins worden bereikt.
3.3.3Het College is van oordeel dat DNB gelet op het voorgaande bevoegd was om op grond van artikel 141, eerste lid, van de Pw aan appellante geheel of gedeeltelijk ontheffing van de MVEV-component voor het overlijdensrisico te verlenen. Het College volgt DNB niet in haar betoog dat de wet geen ruimte laat voor de door appellante voorgestane volledige ontheffing van de MVEV-component als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, van het Besluit FTK, nu artikel 141, eerste lid, van de Pw uitdrukkelijk bepaalt dat DNB een pensioenfonds ook geheel ontheffing kan verlenen. Het College volgt DNB evenmin in haar betoog dat uit de wettelijke systematiek volgt dat de omstandigheid dat appellante het overlijdensrisico heeft herverzekerd per definitie geen grond kan zijn voor het verlenen van een ontheffing van de MVEV-component voor het overlijdensrisico. Voor een dergelijke beperking van de bevoegdheid van DNB om ontheffing te verlenen van de MVEV-eisen biedt de tekst van artikel 141 van de Pw, bezien in samenhang met artikel 131 van de Pw en artikel 11, vijfde lid, van het Besluit FTK, noch de op artikel 131 van de Pw betrekking hebbende toelichting bij Verzamelwet pensioenen 2012 (Kamerstukken II 2011/12, 33013, nr. 3, p. 2-3) geen aanknopingspunt. Dat volledige herverzekering sinds de wetswijzing per 1 januari 2012 (waarbij ‘herverzekering’ uit de opsomming in artikel 131, eerste lid, sub a, van de Pw is geschrapt) geen grond meer is om in het geheel niet aan de (reguliere) MVEV-eisen van artikel 131 van de Pw te hoeven voldoen, noopt niet tot de conclusie dat op grond van artikel 141, eerste lid, van de Pw, geen ontheffing (meer) kan worden verleend van specifieke MVEV-eisen vanwege een herverzekering indien aan de voorwaarden van artikel 141, eerste lid, van de Pw wordt voldaan. De enkele omstandigheid dat herverzekering een kwantitatief element is in de berekeningssystematiek van de MVEV-component voor overlijdensrisico leidt niet tot een ander oordeel.
3.3.4Het College beantwoordt vervolgens de vraag of DNB in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de door appellante op grond van artikel 141 van de Pw gevraagde volledige ontheffing van de MVEV-component voor overlijdensrisico als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, van het Besluit FTK niet te verlenen, maar de MVEV-component te maximeren op 1% van de technische voorzieningen, evenals de rechtbank bevestigend. Naar het oordeel van het College heeft DNB in redelijkheid kunnen aannemen en van belang kunnen achten dat de herverzekering van appellante geen ‘waterdichte aansluiting’ (‘een garantie dat elke vorm van overlijdensrisico altijd wordt gedragen door de derde‘) is. DNB heeft in het bestreden besluit overwogen dat de omstandigheid dat appellante het overlijdensrisico tot aan de pensioendatum heeft herverzekerd en vanaf de pensioendatum het overlijdensrisico verschuift naar de pensioengerechtigde, onverlet laat dat er verschillen kunnen optreden tussen de opzet van de (her)verzekering en de daadwerkelijke uitkomst in het geval het verzekeringscontract onvoorzien de te verzekeren verplichtingen niet afdekt. DNB heeft onder andere gewezen op de gedetailleerde algemene voorwaarden bij het herverzekeringscontract waarin bijzondere situaties zijn opgenomen waarin de herverzekeraar onder bepaalde omstandigheden niet (automatisch) tot dekking is verplicht. DNB heeft voorts van belang geacht dat de herverzekeringsovereenkomst (onder bepaalde voorwaarden) tussentijds kan worden aangepast en dat de herverzekeringsovereenkomst kan worden opgezegd. Het College volgt appellante niet in haar betoog dat deze door DNB van belang geachte risico’s zodanig verwaarloosbaar en theoretisch van aard zijn dat DNB deze niet bij haar beoordeling van het ontheffingsverzoek had mogen betrekken. Het College deelt niet de opvatting van appellante dat het er enkel om gaat of de herverzekering dekking biedt voor de ‘reglementaire overlijdensrisico’s’ omdat voor de reguliere berekening van de buffer voor overlijdensrisico alleen de reglementaire pensioenverplichtingen in aanmerking worden genomen. De buffer dempt, zoals DNB heeft toegelicht, de directe effecten van iedere calamiteit – om welke reden dan ook – op het nakomen van pensioenverplichtingen jegens aanspraak- en pensioengerechtigden en biedt de mogelijkheid voor het spreiden van maatregelen in de tijd. Evenmin als de rechtbank ziet het College dan ook aanleiding voor de conclusie dat DNB de omstandigheid dat de herverzekeringsovereenkomst kan eindigen niet als risico mocht betrekken bij de beoordeling van de vraag of de herverzekering van appellante een adequate vervanging is voor de MVEV-component voor overlijdensrisico, of voor de conclusie dat de buffer geen enkel nuttig effect kan hebben.
3.3.5Het College volgt niet het betoog van appellante dat DNB en de rechtbank een te strenge toets aanleggen die bovendien afwijkt van door DNB gepubliceerd beleid. Niet is gebleken dat het door DNB toegepaste beoordelingskader afwijkt van door DNB gepubliceerd beleid. De brief van DNB van 27 januari 2011 adresseert de gevolgen van de op 1 februari 2011 in werking getreden herziening van het Besluit FTK, die betrekking heeft op herverzekerde pensioen- en beroepspensioenfondsen. Op grond van die herziening mochten fondsen die hun risico’s bij een verzekeraar hebben verzekerd het kredietrisico op die verzekeraar buiten beschouwing laten bij de berekening van het vereist eigen vermogen (VEV, artikel 12 van het Besluit FTK) en de waardering van de vordering op de verzekeraar op marktwaarde (artikel 13 van het Besluit FTK). Daargelaten of, zoals appellante betoogt en door DNB wordt betwist, de herverzekering van appellante voldoet aan de in de brief van 27 januari 2011 genoemde criteria voor een volledige overdracht van risico’s bij verzekeringscontracten, geldt dat dit beleid niet ziet op de voorwaarden waaronder DNB een ontheffing op grond van artikel 141 van de Pw verleent. DNB heeft verklaard dat zij geen uitgeschreven beleid heeft maar wel een vaste bestuurspraktijk heeft ontwikkeld voor het verlenen van ontheffingen van de component overlijdensrisico bij startende fondsen/kringen. Deze praktijk houdt in dat alle ingediende ontheffingsverzoeken zijn toegewezen, omdat in alle gevallen sprake was van startende fondsen/kringen met een sterk verhoogde MVEV-eis én er steeds sprake was van een herverzekering en dat enkel ontheffingen zijn verleend waarbij de component overlijdensrisico is gemaximeerd tot ten hoogste 1% van de technische voorzieningen. Het College ziet evenmin dat DNB een ‘te strenge maatstaf’ heeft aangelegd. Uit de wetsgeschiedenis bij de Verzamelwet pensioenen 2012 volgt niet dat fondsen die hun risico’s volledig hebben verzekerd, ook voor zover zij een pensioenregeling met risicokapitaal bij overlijden uitvoeren, kunnen volstaan met een MVEV zoals dat volgt uit artikel 11, derde en vierde lid, van het Besluit FTK. Naar het oordeel van het College heeft DNB het verplicht aanhouden van een (beperkte) MVEV-component voor overlijdensrisico uit een oogpunt van prudentie noodzakelijk kunnen achten en kunnen aannemen dat ondanks herverzekering van appellante risico’s blijven bestaan en dat een buffer ook in die situatie van waarde is. Het College ziet geen grond voor het oordeel dat het verlenen van de verzochte ontheffing onder de ontbindende voorwaarde dat de huidige (her)verzekering van het overlijdensrisico wordt gehandhaafd de door DNB gesignaleerde risico’s afdoende ondervangt. Het College acht daarbij, evenals de rechtbank, van belang dat in het geval dat deze ontbindende voorwaarde zich voordoet, er geen buffer is gevormd om een tekort op te vangen. Het betoog van appellante dat zij wel over een buffer ‘beheerslasten’ op grond van artikel 11, derde en vierde lid, van het Besluit FTK beschikt maakt het voorgaande niet anders, omdat (de vorming van) die buffer, zoals DNB terecht heeft betoogd, los staat van de vraag of het fonds een pensioenregeling met risicokapitaal bij overlijden uitvoert. De eerste hogerberoepsgrond slaagt niet.