ECLI:NL:CBB:2021:155

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
15 februari 2021
Zaaknummer
19/971
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van kosten voor bezwaar en beroep in het kader van de Meststoffenwet

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 16 februari 2021, met zaaknummer 19/971, staat de vergoeding van kosten voor het indienen van bezwaar en beroep centraal. Appellante, een agrariër, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, dat haar fosfaatrecht vaststelde. Na een aantal besluiten, waaronder een vervangingsbesluit, heeft appellante beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het College oordeelt dat appellante geen beroepsmatig verleende rechtsbijstand heeft ontvangen, omdat zij het bezwaarschrift en beroepschrift zelf heeft ondertekend. Dit betekent dat zij niet in aanmerking komt voor een vergoeding van de kosten op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).

Echter, het College constateert dat verweerder ten onrechte niet is overgegaan tot vergoeding van de door appellante gemaakte reiskosten. Volgens de geldende regelgeving heeft appellante recht op vergoeding van haar reiskosten, die zijn vastgesteld op € 40,-. Daarnaast oordeelt het College dat het door appellante betaalde griffierecht van € 345,- ook vergoed dient te worden, gezien het vervangingsbesluit dat na het instellen van het beroep is genomen.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de regels omtrent rechtsbijstand en de vergoeding van kosten in bestuursrechtelijke procedures. Het College verklaart het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk, maar verklaart het beroep tegen het vervangingsbesluit gegrond, en draagt verweerder op de kosten aan appellante te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 19/971

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2021 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats 1] , appellante,

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. B. Raven).

Procesverloop

Bij besluit van 12 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet (Msw) het fosfaatrecht van appellante vastgesteld.
Bij besluit van 11 oktober 2018 heeft verweerder het primaire besluit ingetrokken en vervangen door dit besluit.
Bij besluit van 16 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 11 oktober 2018 ongegrond verklaard.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Bij besluit van 29 oktober 2020 (het vervangingsbesluit) heeft verweerder het bezwaar tegen het bestreden besluit gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit van 11 oktober 2018 herroepen.
Bij brief van 17 december 2020 heeft het College partijen meegedeeld voornemens te zijn het onderzoek in deze zaak te sluiten en vervolgens uitspraak te doen, en hen gevraagd om toestemming voor het achterwege laten van een nader onderzoek ter zitting.
Bij brief van 21 december 2020 heeft appellante aangegeven af te zien van haar recht gehoord te worden om een zitting en verzocht om vergoeding van de door haar gemaakte kosten in bezwaar en beroep.
Bij brief van 21 december 2020 heeft verweerder op dit verzoek gereageerd.
Met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het College bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1
Gelet op het bepaalde in artikel 6:19 van de Awb heeft het beroep tegen bestreden
besluit van rechtswege mede betrekking op het vervangingsbesluit. Nu niet is gesteld of gebleken dat appellante nog belang heeft bij beoordeling van het beroep tegen bestreden besluit, zal het College dat beroep niet-ontvankelijk verklaren.
1.2
Vaststaat dat verweerder met het vervangingsbesluit aan de inhoudelijke bezwaren van
appellante is tegemoetgekomen. Appellante stelt zich in beroep op het standpunt dat verweerder ten onrechte in het vervangingsbesluit niet is overgegaan tot vergoeding van de door haar in bezwaar gemaakte kosten. Het primaire besluit is herroepen door een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid en daarmee is aan de vereisten van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht voldaan. Appellante verzoekt verder om vergoeding van het door haar in beroep betaalde griffierecht alsmede de kosten voor het indienen van het beroep.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij gehouden is de door appellante in bezwaar gemaakte reiskosten te vergoeden, maar heeft het verzoek van appellante om de door haar gestelde kosten voor de procedure te vergoeden afgewezen, omdat hem niet is gebleken dat sprake is geweest van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
3. Om in aanmerking te komen voor een vergoeding van kosten voor het indienen van bezwaar en beroep dient, zo volgt uit artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) , gebruik te worden gemaakt van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Volgens vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechters is sprake van beroepsmatig verleende rechtsbijstand als het verlenen van rechtsbijstand door de rechtsbijstandverlener "een vast onderdeel vormt van een duurzame, op het vergaren van inkomen gerichte taakuitoefening" is. Appellante heeft het bezwaarschrift en beroepschrift ondertekend onder eigen naam. Dit betekent dat in het geval van appellante geen sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
4. Ten onrechte is verweerder in het vervangingsbesluit niet overgegaan tot vergoeding van de door appellante gemaakte reiskosten. Gelet op artikel 2, eerste lid, onder d, van het Bpb gelezen in samenhang met artikel 11, eerste lid, onder d, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003, komt voor de vergoeding van de reiskosten in aanmerking een bedrag dat gelijk is aan de reiskosten per openbaar middel van vervoer, tweede klasse. Concreet komt dit neer op eenmaal de retourkosten van het openbaar vervoer van de vestigingsplaats van appellante richting de locatie van de hoorzitting in Assen. Vanwege het ontbreken van een bus- of treinstation in de vestigingsplaats van appellante zijn de kosten berekend vanaf het dichtstbijzijnde busstation, te weten dat in [plaats 2] . Het College veroordeelt verweerder in door appellante gemaakte reiskosten van € 40,-.
5. Reeds gelet op het door verweerder na het instellen van het beroep genomen vervangingsbesluit, bestaat aanleiding te bepalen dat het door appellante betaalde griffierecht aan haar wordt vergoed. Het College zal verweerder opdragen het door appellante in beroep betaalde griffierecht van € 345,- te vergoeden.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het vervangingsbesluit gegrond;
  • vernietigt het vervangingsbesluit, voor zover daarbij het verzoek van appellante om een vergoeding van de reiskosten in de bezwaarfase is afgewezen;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het vervangingsbesluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345,- aan appellante te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Duuren, in aanwezigheid van mr. J.M.M. van Dalen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2021.
De voorzitter is verhinderd De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen de uitspraak te ondertekenen