Op 9 februari 2021 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak tussen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en appellante, een melkveehouderij. De zaak betreft de Regeling fosfaatreductieplan 2017, die tot doel heeft de fosfaatproductie te beperken. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de heffingen die haar zijn opgelegd op basis van deze regeling, omdat zij van mening is dat deze in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol (EP) van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Appellante stelt dat de regeling haar een individuele en buitensporige last oplegt, omdat zij investeringen heeft gedaan in haar bedrijf met de verwachting dat zij haar veestapel kon uitbreiden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de Regeling op 1 maart 2017 in werking is getreden en dat veehouders hun veestapel moeten verminderen tot een referentieaantal. Appellante heeft in de periode van 2012 tot 2015 aanzienlijke investeringen gedaan in haar melkveebedrijf, maar op de peildatum van 2 juli 2015 hield zij meer runderen dan het referentieaantal. Het College oordeelt dat de Regeling niet in strijd is met het EP, omdat de wetgever voldoende heeft onderbouwd dat de maatregelen noodzakelijk zijn om de derogatie te behouden en dat de gevolgen voor appellante voorzienbaar waren.
Het College concludeert dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een individuele en buitensporige last te dragen heeft. De door haar overgelegde stukken bieden onvoldoende bewijs dat haar bedrijfsvoering ernstig wordt geraakt door de Regeling. Het beroep van appellante wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.