Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 februari 2021 in de zaak tussen
[naam 1] , te [plaats] , gemeente [gemeente] (appellant),
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
€ 2.313,- voor periode 5.
Overwegingen
2 juli 2015 (de peildatum) en kent een bonusgeldsom toe indien een melkveehouder minder vrouwelijke runderen houdt dan het referentieaantal op de peildatum.
Gronden van bezwaar herhaald en ingelast
Bedrijfsoverdracht
“1 Indien de houder, meldt en aantoont dat na 2 juli 2015 een beëindigd bedrijf is overgenomen, kan de minister het referentieaantal of het doelstellingsaantal van die houder op zijn verzoek verhogen met het referentieaantal of het doelstellingsaantal dat op grond van deze regeling van toepassing zou zijn geweest op de houder van het beëindigde bedrijf. Bij gedeeltelijke overname kan het referentieaantal of het doelstellingsaantal naar rato worden verhoogd.
(…)
3 Een verzoek als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt uiterlijk op
1 april 2017 ingediend, dan wel, indien het een verzoek betreft als bedoeld in het eerste lid, uiterlijk 1 maand na de bedrijfsoverdracht indien de overdracht na
1 maart 2017 heeft plaatsgevonden.”
Artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel h, luidt: “bedrijf: bedrijf als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Meststoffenwet;”
Artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel i, van de Meststoffenwet luidt: “bedrijf: geheel van productie-eenheden bestaande uit één of meer gebouwen of afgescheiden gedeelten daarvan en de daarbij behorende landbouwgrond, uitsluitend of onder meer dienende tot de uitoefening van enige vorm van landbouw, zulks beoordeeld naar de feitelijke omstandigheden;”
[naam 4] met relatienummer [… 2] gedeeltelijk heeft overgenomen per 28 februari 2017. Daarin staat dat appellant de dieren van het UBN [… 1] zal overnemen en de dieren van het UBN [… 3] niet. Ook staat in de melding nog dat geen percelen of rechten worden overgedragen.
Uit artikel 12, eerste lid, van de Regeling komt uitdrukkelijk naar voren dat appellant moet melden en aantonen dat na 2 juli 2015 een beëindigd bedrijf is overgenomen. Dit betekent dat appellant de bewijslast draagt dat het door hem genoemde bedrijf is beëindigd en door hem is overgenomen. Appellant heeft dit bewijs met de door hem overgelegde stukken niet geleverd. Daarbij betrekt het College het volgende.
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat uit de Gecombineerde Opgave 2017 en de Opgave Gewaspercelen 2017 van appellant blijkt dat door appellant geen bedrijfsgebouwen of percelen zijn overgenomen van het bedrijf van [naam 4] . Dit betekent, gelet op de definitie van het begrip ‘bedrijf’ in de Regeling, dat door appellant niet is aangetoond dat hij een beëindigd bedrijf heeft overgenomen.
Dat er overleg is geweest tussen verweerder en appellant over de situatie van appellant, betekent niet dat verweerder het referentieaantal of het doelstellingsaantal had moeten verhogen. Appellant had daarvoor moeten aantonen dat hij aan de voorwaarden voor bedrijfsovername als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de Regeling voldoet. Verweerder heeft appellant onder meer op 22 oktober 2020 nog in de gelegenheid gesteld met aanvullende stukken te komen die kunnen aantonen dat appellant een beëindigd bedrijf heeft overgenomen. Appellant heeft daarop niet gereageerd. Ook uit de door partijen na de zitting overgelegde stukken volgt dat appellant het vereiste bewijs voor bedrijfsovername in de zin van de Regeling niet kan leveren. Nu dit is komen vast te staan, ziet het College in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid. Dit betoog slaagt niet.
Beslissing
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2021.
de uitspraak te ondertekenen. de uitspraak te ondertekenen.