In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 14 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een melkveehouder en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellant, een melkveehouder te [plaats 1], was in beroep gegaan tegen de vaststelling van zijn fosfaatrecht op 4.347 kg, zoals vastgesteld door de minister op basis van de Meststoffenwet. De appellant betwistte de vaststelling van zijn fosfaatruimte en voerde aan dat hij tijdelijk minder landbouwgrond tot zijn beschikking had door overheidsingrijpen, wat invloed zou moeten hebben op zijn fosfaatrecht. Het College oordeelde dat de minister terecht had geconcludeerd dat de appellant niet grondgebonden was, omdat de fosfaatproductie groter was dan de fosfaatruimte. De appellant kreeg wel een schadevergoeding van € 1.500,- toegewezen wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, die meer dan twee jaar had geduurd. Het College oordeelde dat de overschrijding geheel voor rekening van de minister kwam, aangezien de behandeling van het beroep minder dan anderhalf jaar had geduurd. De proceskosten van de appellant werden vastgesteld op € 374,-.