In deze zaak heeft appellante, die mannelijk jongvee jonger dan 1 jaar houdt voor de vleesveehouderij, beroep ingesteld tegen de vaststelling van haar fosfaatrechten door verweerder, de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Appellante stelt dat haar fosfaatrecht hoger moet worden vastgesteld omdat verweerder ten onrechte geen fosfaatrechten heeft toegekend voor de 20 stuks jongvee die zij op de peildatum op haar bedrijf hield. De mondelinge behandeling vond plaats op 19 november 2021, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door ing. J. Pot en verweerder door C. Zieleman.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft geoordeeld dat de fokstiertjes niet onder de definitie van melkvee vallen zoals vastgelegd in de Meststoffenwet (Msw). De wetgeving bepaalt dat alleen melkvee recht heeft op fosfaatrechten, en de fokstiertjes voldoen niet aan deze definitie. Het College heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard en verweerder veroordeeld tot betaling van immateriële schadevergoeding aan appellante wegens overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De totale schadevergoeding bedraagt € 500,-, waarvan € 333,33 door verweerder en € 166,67 door de Staat der Nederlanden moet worden betaald. Daarnaast zijn de proceskosten van appellante vastgesteld op € 374,-.
De uitspraak is openbaar gedaan op 19 november 2021, waarbij het College heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep is overschreden. De beslissing van het College bevestigt dat de indeling van de dieren in de meest passende categorie niet leidt tot de conclusie dat deze als melkvee moeten worden aangemerkt, en dat de fosfaatrechten voor de fokstiertjes terecht niet zijn vastgesteld.