In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het Bedrijfsleven, gaat het om de herberekening van de uitbetaling van basis- en vergroeningsbetalingen aan appellante, een maatschap, door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De minister heeft op 14 augustus 2020 een besluit genomen waarin de uitbetaling voor het jaar 2016 is herberekend en vastgesteld op € 41.744,73, waarbij een terugvordering van € 5.614,90 is opgelegd. Dit besluit volgde op een eerdere vaststelling van de uitbetaling op € 47.359,63 in 2017, die werd aangepast vanwege gewijzigde perceelsgegevens.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de minister heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. In beroep heeft appellante aangevoerd dat zij in juni of juli 2016 door een medewerker van de minister was geïnformeerd dat het intrekken van een claim op perceel 18 geen financiële consequenties zou hebben. Dit beroep op het vertrouwensbeginsel werd door de minister betwist, die stelde dat er geen bewijs was voor de door appellante gestelde toezeggingen.
De zitting vond plaats op 8 november 2021, waar appellante werd vertegenwoordigd door een gemachtigde. Het College heeft geoordeeld dat appellante niet met succes een beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel, omdat zij niet in staat was bewijs te leveren voor haar stellingen. De uitspraak van het College op 30 november 2021 verklaarde het beroep ongegrond, zonder aanleiding voor proceskostenvergoeding.