ECLI:NL:CBB:2021:1019
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag graasdierpremie en oplegging sanctie door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 23 november 2021 uitspraak gedaan in het geschil tussen appellante en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Appellante had een aanvraag ingediend voor de graasdierpremie voor het jaar 2019, maar deze aanvraag werd door de minister afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op een inspectierapport waaruit bleek dat een aanzienlijk aantal van de opgegeven runderen niet voldeed aan de voorwaarden voor de toekenning van de premie. Het College oordeelde dat de minister terecht had vastgesteld dat de premiedieren niet onafgebroken op niet-subsidiabele landbouwgrond hadden gegraasd, zoals vereist was volgens de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB.
De inspectie, die op 8 en 14 augustus 2019 plaatsvond, toonde aan dat van de 127 opgegeven runderen, 100 dieren niet voldeden aan de premievoorwaarden. Dit leidde tot een afwijkingspercentage van meer dan 20%, wat betekende dat de graasdierpremie niet kon worden verleend. Daarnaast werd er een administratieve sanctie van € 15.300 opgelegd. Appellante voerde aan dat zij niet had afgezien van een hoorzitting en dat de opgelegde sanctie onterecht was. Het College oordeelde echter dat de minister voldoende aannemelijk had gemaakt dat appellante had afgezien van een hoorzitting en dat de sanctie terecht was opgelegd.
Uiteindelijk verklaarde het College het beroep van appellante ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag en de oplegging van de sanctie door de minister in stand blijven. De uitspraak werd gedaan door mr. R.C. Stam, met mr. K. Naganathar als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 23 november 2021.