ECLI:NL:CBB:2021:1017

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
19 november 2021
Zaaknummer
21/421
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdige indiening van bezwaarschrift tegen uitbetaling van betalingsrechten en vergroeningsbetaling

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 23 november 2021 uitspraak gedaan in het geschil tussen een appellant en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de minister om zijn aanvraag voor uitbetaling van betalingsrechten en vergroeningsbetaling voor het jaar 2020 niet-ontvankelijk te verklaren. De appellant had zijn bezwaarschrift te laat ingediend, namelijk op 8 februari 2020, terwijl de laatste dag van de bezwaartermijn op 2 februari 2020 viel.

De appellant voerde aan dat de termijnoverschrijding niet aan hem kon worden tegengeworpen, omdat hij door een ernstig verkeersongeval en een daaropvolgende quarantaine in België niet in staat was om tijdig bezwaar in te dienen. Het College oordeelde echter dat de appellant niet voldoende concrete gevolgen van het verkeersongeval en de quarantaine had aangetoond die zijn verzuim konden rechtvaardigen. Het College was van mening dat de appellant ook zonder toegang tot het digitale dossier pro forma bezwaar had kunnen indienen.

Het College concludeerde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. R.C. Stam, met mr. K. Naganathar als griffier. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken op 23 november 2021.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/421

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2021 in de zaak tussen

[naam] , te [woonplaats] , appellant

(gemachtigde: mr. E.J.M.W. Bastian)
en

minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. R. van der Voort).

Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist op de aanvraag van appellant om uitbetaling van de betalingsrechten (de basisbetaling) en de vergroeningsbetaling voor het jaar 2020 op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (Uitvoeringsregeling).
Bij besluit van 17 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2021. Appellant en zijn gemachtigde zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De laatste dag van de bezwaartermijn was 2 februari 2020. Appellant heeft zijn bezwaarschrift ingediend op 8 februari 2020.
2. Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest, zo staat in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Appellant voert aan dat de termijnoverschrijding niet aan hem kan worden tegengeworpen, gelet op zijn aanmerkelijke belang bij de behandeling van het bezwaarschrift. Subsidiair voert appellant aan dat hij op 13 december 2020 een ernstig verkeersongeval heeft gehad, waardoor hij volledig arbeidsongeschikt is geraakt. Vanaf 25 januari 2021 verbleef appellant noodgedwongen in quarantaine in België vanwege een besmetting met het COVID-19 virus. Appellant kon niet eerder zijn bezwaarschrift (laten) indienen, omdat zijn administratie in Nederland lag. Tot slot meent appellant dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM) en artikel 16 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (het Handvest).
4.1
Het College overweegt als volgt.
4.2
Anders dan appellant ziet het College geen reden dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant in verzuim is geweest. Ter zitting heeft appellant nagelaten concrete gevolgen van het door hem gestelde verkeersongeval en de quarantaine in België te noemen die bevestigen dat hij niet in staat was tijdig een bezwaarschrift in te dienen. De gevolgen van het verkeersongeval schetste appellant slechts in algemene termen (rugpijn, hoofdpijn) en hij ontweek doorvragen. Ter zitting heeft hij (voor het eerst) aangevoerd dat de telefoonverbinding met zijn tweede huis in België door brand onklaar was en pas na aandringen bevestigde appellant dat hij over een mobiele telefoon beschikt. Met verweerder is het College overigens van oordeel dat appellant ook zonder (toegang tot) het (digitale) dossier pro forma bezwaar had kunnen (laten) indienen.
4.3
Appellant beroept zich vergeefs op de (on-)evenredigheid, omdat deze bij de toepassing van artikel 6:11 van de Awb iedere betekenis mist.
4.4
Dat verweerder niet is toegekomen aan een inhoudelijk oordeel over het bezwaar, betekent niet dat appellant geen eerlijke procesgang heeft gekregen. Appellant heeft immers de mogelijkheid gehad bezwaar in te stellen, maar heeft hiervan te laat gebruik gemaakt.
4.5
Artikel 16 van het Handvest ziet op de vrijheid van ondernemerschap. Appellant heeft zijn beroep op (de schending van) deze bepaling onvoldoende geconcretiseerd.
Conclusie
5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, in aanwezigheid van mr. K. Naganathar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 november 2021.
De voorzitter is verhinderd te ondertekenen De griffier is verhinderd te ondertekenen