1.8Bij het primaire besluit heeft verweerder het nieuwe verzoek om ontheffing van de ingebruikname afgewezen. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat appellante ook ten tijde van de subsidieaanvraag al bekend had kunnen zijn met het standpunt van de huurders en dat dit dus geen onvoorziene omstandigheid is. Daarnaast heeft verweerder de aan appellante verleende subsidie voor de installatie op grond van artikel 4:48, eerste lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingetrokken, omdat deze niet binnen de in artikel 61, eerste lid, van het Besluit SDE, in samenhang met artikel 15, tweede lid, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie voorjaar 2018 (de Regeling) gestelde termijn van 18 maanden in gebruik is genomen. Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Volgens verweerder is het verschil van inzicht met de huurders geen onvoorziene omstandigheid en is evenmin gebleken van een overmachtsituatie die uitstel rechtvaardigt. Het feit dat appellante in haar bezwaarschrift opnieuw om uitstel verzoekt doet niet ter zake. Appellante had uiterlijk voor 11 december 2019 een gemotiveerd verzoek moeten indienen. Omdat appellante de installatie niet uiterlijk op 11 december 2019 in gebruik heeft genomen, is het besluit tot subsidieverlening op grond van artikel 4:48, eerste lid en onder b, van de Awb, terecht ingetrokken, aldus verweerder.
3. Appellante voert ten eerste aan dat verweerder het besluit van 15 november 2019, waarin het verzoek om ontheffing is afgewezen, te laat heeft genomen en bovendien heeft verstuurd naar een postbus die zij onregelmatig leegt. Vanwege deze omstandigheden heeft appellante dit besluit pas na 11 december 2019 onder ogen gekregen. Appellante stelt dat als de brief tijdig en per e-mail was verzonden, zij had kunnen aantonen dat er gestart was en dat één jaar gemakkelijk haalbaar zou zijn. Het is zeer onredelijk om een subsidie in te trekken vanwege het onbewust missen van een brief. Ten tweede voert appellante aan dat verweerder bij haar verwachtingen heeft gewekt door het opnieuw opstarten van de uitstelprocedure. Bij het starten van deze nieuwe uitstelprocedure was bekend dat ingebruikname op 11 december 2019 niet meer haalbaar was. Daarna zijn geen nieuwe feiten in beeld gekomen. Toch is het niet halen van de datum van 11 december 2019 voor verweerder de reden om de subsidie in te trekken. De gemachtigde van appellante heeft direct na verweerders e-mail van 20 december 2020 telefonisch contact opgenomen met mevrouw [naam 2] . Hij heeft met haar afgesproken dat een nieuw uitstelverzoek ingediend mocht worden. Dat heeft appellante bij e-mail van 7 januari 2020 gedaan, waarbij zij de garantie heeft gegeven dat het project binnen één jaar na uitstel klaar zou zijn. Verder heeft appellante, nadat zij maar geen reactie ontving op haar e-mail, contact opgenomen met de heer [naam 3] . Volgens de heer [naam 3] zouden er mogelijkheden ontstaan om uitstel toe te kennen voor het project, hij zou daar zelf op toezien. Tot appellantes verbazing ontving zij vervolgens een besluit tot intrekking van de subsidie.
4. Het College overweegt als volgt.