In deze zaak heeft appellant, een zorgverzekerde, een verzoek ingediend bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) om handhavend op te treden tegen zijn huisarts, omdat deze niet de vereiste AGB-code op de verwijsbrief had vermeld. De NZa heeft het verzoek afgewezen en het bezwaar van appellant tegen deze afwijzing niet-ontvankelijk verklaard, met de stelling dat appellant geen belanghebbende is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
Het College heeft geoordeeld dat de NZa ten onrechte heeft geconcludeerd dat appellant geen belanghebbende is. De Regeling Voorschriften bij verwijzing naar tweedelijns zorgaanbieders is bedoeld om de relatie tussen zorgaanbieders te reguleren en niet om de belangen van verzekerden te beschermen. Appellant heeft geen rechtstreeks belang bij de handhaving van deze regeling, omdat deze zich richt op de zorgaanbieders en niet op de verzekerden. Het College heeft vastgesteld dat de NZa niet de juiste procedure heeft gevolgd door appellant niet te horen in bezwaar en dat het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd was.
Het College heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Tevens is bepaald dat het door appellant betaalde griffierecht wordt vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan op 15 december 2020.