Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 december 2020 in de zaak tussen
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
fosfaatreductieplan 2017 (de Regeling) aan appellante geldsommen opgelegd van € 1.156,00 (periode 1), € 540,00 (periode 2), € 339,00 (periode 3), € 318,00 (periode 4) en € 2.880,00 (periode 5).
[naam 2] , bijgestaan door de gemachtigde van appellante, heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en heeft eveneens via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.
Overwegingen
Appellante is het daar niet mee eens en betoogt dat sprake is van een individuele en buitensporige last. Het melkveebedrijf was oorspronkelijk in eigendom van de familie [naam 3] , maar vanwege gezondheidsproblemen van de heer [naam 3] zijn de heer en mevrouw [naam 4] in 2013 toegetreden tot de maatschap met als doel de uiteindelijke uittreding van de familie [naam 3] in 2017 of 2018. Appellante stelt dat zij voor de peildatum 2 juli 2015 forse investeringen heeft gedaan en daarmee gepaard gaande financieringsverplichtingen is aangegaan, dit met het oog op de voorgenomen groei van het bedrijf. Op 2 juli 2015 waren de beoogde dieraantallen nog niet bereikt en waren er nog maar 80 melkkoeien in plaats van de beoogde 100 stuks. Zij betoogt dat zij niet kon voorzien dat de door haar gewenste groei onmogelijk zou worden gemaakt en dat zij er – op basis van de haar verleende vergunningen – op mocht vertrouwen dat zij de beoogde dieraantallen kon gaan houden. Nu verweerder in het bestreden besluit onvoldoende op de door haar aangedragen omstandigheden is ingegaan en hiernaar ook geen onderzoek heeft gedaan, is volgens appellante sprake van een motiverings- en zorgvuldigheidsgebrek.
Voor appellante betekent dit dat zij niet kan worden gevolgd in haar standpunt dat de in de Regeling neergelegde productiebeperkende maatregelen niet voorzienbaar waren.
Het College heeft in voornoemde uitspraak gemotiveerd dat en waarom appellante zelf de risico’s draagt die zijn verbonden aan haar investeringsbeslissingen. Daarbij heeft het College geoordeeld dat de omstandigheid dat het langer zal duren voordat [naam 4] in staat zal zijn [naam 3] uit te kopen evenmin tot het oordeel leidt dat sprake is van een buitensporige last. Het College ziet in hetgeen appellante naar voren heeft gebracht geen reden om wat betreft de fosfaatreductie tot een ander oordeel te komen. Dat appellante geldsommen moest betalen maakt dit – reeds gezien de hoogte daarvan – niet anders. Voor zover appellante erop wijst dat zij heeft gereduceerd en daarvoor kosten heeft gemaakt, leidt dit evenmin tot een ander oordeel, omdat in wat zij naar voren heeft gebracht geen grond is gelegen om aan te nemen dat de Regeling in zoverre een grotere impact heeft dan het fosfaatrechtenstelsel.
Omdat verweerder in het bestreden besluit voldoende is ingegaan op wat appellante in bezwaar naar voren heeft gebracht, is er geen reden voor het oordeel dat dit besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen of onvoldoende is gemotiveerd.
Beslissing
15 december 2020.
de uitspraak te ondertekenen. de uitspraak te ondertekenen.