ECLI:NL:CBB:2020:965
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen fosfaatrecht vaststelling in het kader van de Meststoffenwet
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 8 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een melkveehouderij en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Appellante, een vennootschap onder firma, betwistte de vaststelling van haar fosfaatrecht door de minister, die dit had vastgesteld op basis van de gemiddelde melkproductie over de jaren 2013 en de voorafgaande jaren. Appellante stelde dat de representatieve periode voor de melkproductie moest worden vastgesteld op de jaren 2009-2012 of het jaar 2009, omdat de gezondheid van een van de vennoten, [naam 2], in die periode een significante rol speelde in de melkproductie.
De minister had echter geoordeeld dat de melkproductie in 2013 representatief was, ondanks de gezondheidsproblemen van [naam 2]. Het College oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat de periode na 1 oktober 2013 wezenlijk anders was dan de jaren daarvoor. Het College volgde de minister in zijn standpunt dat de melkproductie in de jaren 2008-2010 niet representatief was vanwege de lagere dieraantallen in die jaren. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak benadrukt het belang van de representativiteit van de melkproductie bij de vaststelling van fosfaatrechten en de rol van gezondheidsproblemen in de bedrijfsvoering van melkveehouders. Het College concludeerde dat de reguliere bedrijfsvoering van appellante sinds 2008 rekening hield met de gezondheid van [naam 2] en dat er geen direct verband was tussen de alternatieve peildatum en de representatieve periode voor de melkproductie.