In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gaat het om een geschil over fosfaatrechten. Appellante, een vennootschap onder firma, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin het aantal fosfaatrechten werd vastgesteld. Na een aantal besluiten, waaronder een herziene beslissing, heeft appellante haar beroep ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van proceskosten en immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Het College heeft vastgesteld dat de bezwaar- en beroepsfase tezamen langer dan de redelijke termijn van twee jaar heeft geduurd. De overschrijding is volledig toe te rekenen aan de verweerder, aangezien de behandeling van het bezwaar langer heeft geduurd dan de toegestane termijn. Het College heeft verweerder veroordeeld tot betaling van € 1000,00 aan appellante als vergoeding voor immateriële schade en € 525,00 voor proceskosten in beroep. Daarnaast is er een vergoeding van € 262,50 toegekend voor de kosten van het verzoek tot schadevergoeding.
De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedures en de verplichting van bestuursorganen om tijdig te handelen. Het College heeft de proceskostenveroordeling en de schadevergoeding toegewezen op basis van de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM).