In deze zaak heeft de maatschap [naam] beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de uitbetaling van betalingsrechten voor het jaar 2018. Het primaire besluit, genomen op 9 maart 2019, keurde een aantal percelen af omdat deze volgens de minister geen blijvend grasland zouden zijn. De maatschap betwist deze afkeuring en stelt dat de percelen wel degelijk blijvend grasland zijn, aangezien zij deze laat begrazen door schapen en koeien. De minister heeft in een bestreden besluit van 16 augustus 2019 het bezwaar van de maatschap ongegrond verklaard, waarna de maatschap beroep heeft ingesteld.
Tijdens de zitting op 27 oktober 2020 is de maatschap niet verschenen, maar de minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Het College heeft overwogen dat de afkeuring van de percelen niet voldoende is gemotiveerd. De door de minister overgelegde luchtfoto's bieden geen bewijs dat het aandeel grassen en andere kruidachtige voedergewassen op de afgekeurde percelen minder dan 50% is. Bovendien blijkt uit teledetectie een jaar na de afkeuring dat enkele percelen wel subsidiabel zijn. Het College heeft daarom het bestreden besluit vernietigd en de minister opgedragen om binnen acht weken opnieuw te beslissen op het bezwaar van de maatschap.
Daarnaast heeft het College de minister veroordeeld in de proceskosten van de maatschap, vastgesteld op € 1.050,-. De uitspraak is openbaar gedaan op 8 december 2020, waarbij de voorzitter en de griffier niet in staat waren om de uitspraak te ondertekenen.