In deze zaak heeft appellante, een B.V., hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 december 2018, waarin het beroep van appellante niet-ontvankelijk werd verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) had eerder boetes opgelegd aan een dochteronderneming van appellante wegens overtredingen van het mededingingsrecht. Appellante betoogde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat er geen procesbelang was, aangezien ACM haar als overtreder had aangemerkt, wat negatieve gevolgen voor haar met zich meebracht, zoals uitsluiting van aanbestedingen en civielrechtelijke aansprakelijkheid.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft geoordeeld dat het hoger beroep kennelijk gegrond is. Het College heeft vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte het beroep van appellante niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat het bestreden besluit wel degelijk negatieve rechtsgevolgen voor appellante heeft. Het College heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling. Tevens is ACM veroordeeld in de proceskosten van appellante in hoger beroep en is bepaald dat het griffierecht aan appellante wordt terugbetaald.
De uitspraak is gedaan op 18 februari 2020 door een meervoudige kamer van het College, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan.