Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 30 juli 2019 op het hoger beroep van:
[naam 1] , te [plaats] , appellant
(gemachtigde: mr. F.W. Barendrecht),
appellant
en
de Autoriteit Consument en Markt (ACM)
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
Uitspraak van de rechtbank
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
Appellant meent dat hij wel belang heeft bij voortzetting van - en een inhoudelijk oordeel in - de beroepsprocedure, zodat de rechtbank zijn beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hoewel aan appellant geen boete is opgelegd, heeft ACM wel een overtreding van hem persoonlijk vastgesteld en een boete berekend die zonder clementietoezegging zou zijn opgelegd. In het licht hiervan meent appellant dat zijn belang is gelegen in het volgende: (i) bij een eventueel volgende, vergelijkbare overtreding van appellant verhoogt ACM de boete vanwege recidive; (ii) op appellant rust ingevolge de Beleidsregel van de Minister van Economische Zaken tot vermindering van geldboetes betreffende kartels (Stcrt. 2009, 14078; hierna: de Clementieregeling) een medewerkingsplicht totdat het besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete onherroepelijk is geworden ten aanzien van iedere betrokkene bij het kartel, bij schending waarvan de clementietoezegging vervalt en hem alsnog een boete boven het hoofd hangt; (iii) appellant wordt in zijn concurrentiepositie benadeeld als uiteindelijk alleen van hem een (persoonlijke) overtreding zou worden vastgesteld. Ten aanzien van dat laatste punt merkt appellant op dat hij ten minste net zo lang zal moeten doorprocederen als de andere beboete feitelijke leidinggever. Als het besluit ten aanzien van appellant eenmaal onherroepelijk is, zal ACM niet meer terugkomen van haar vaststelling dat appellant een overtreding heeft begaan, ook niet als later zou worden vastgesteld - op gronden die ook gelden voor appellant - dat van de andere feitelijke leidinggever geen overtreding kan worden vastgesteld.