In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 24 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellante en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over fosfaatrechten. De appellante had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister van 31 januari 2018, waarin het aantal fosfaatrechten werd vastgesteld. Na een herziening van dit besluit op 22 augustus 2018, verklaarde de minister op 18 januari 2019 het bezwaar ongegrond. De appellante heeft vervolgens op 25 februari 2019 beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit. Op 23 april 2020 heeft de minister het bezwaar gegrond verklaard en het bestreden besluit ingetrokken, maar de appellante heeft op 18 juni 2020 haar beroepsgronden laten vallen en verzocht om vergoeding van proceskosten en immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Het College heeft vastgesteld dat de appellante haar beroep introk en heeft het verzoek om kostenveroordeling toegewezen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 525,00. Daarnaast heeft het College geoordeeld dat er sprake was van overschrijding van de redelijke termijn, die volledig aan de minister was toe te rekenen. De appellante heeft recht op een schadevergoeding van € 500,00 voor deze overschrijding. Tevens is er een proceskostenvergoeding van € 262,50 toegekend voor het indienen van het verzoek tot schadevergoeding. Het College heeft de minister ook verplicht om het betaalde griffierecht van € 174,00 aan de appellante te vergoeden.