Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 november 2020 in de zaak tussen
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
€ 3.200,00 voor periode 5.
€ 10.008,00 voor periode 5.
Overwegingen
18 december 2017 verweerder gemeld dat zij op 1 december 2017 een deel van het beëindigde bedrijf van Maatschap [naam 2] en [naam 3] (hierna: de maatschap) heeft overgenomen. Verweerder heeft met toepassing van artikel 12, eerste lid, van de Regeling het referentie- en doelstellingsaantal van appellante vanaf 1 december 2017 verhoogd met dat van het beëindigde bedrijf. Bij de berekening van de bonusgeldsom voor periode 5 is verweerder van een hoger referentie- en doelstellingsaantal uitgegaan dan bij de berekening van de heffingen voor de periodes 1 tot en met 4.
Het beroep-gedeeltelijke overname van beëindigd bedrijf
“Indien de houder, meldt en aantoont dat na 2 juli 2015 een beëindigd bedrijf is overgenomen, kan de minister het referentieaantal of het doelstellingsaantal van die houder op zijn verzoek verhogen met het referentieaantal of het doelstellingsaantal dat op grond van deze regeling van toepassing zou zijn geweest op de houder van het beëindigde bedrijf. Bij gedeeltelijke overname kan het referentieaantal of het doelstellingsaantal naar rato worden verhoogd.”
11 augustus 2020, ECLI:NL:CBB:2020:543), volgt uit artikel 12, eerste lid, van de Regeling en de toelichting daarop niet dat het referentie- en doelstellingsaantal pas kan worden verhoogd vanaf het moment dat de bedrijfsoverdracht heeft plaatsgevonden. Het College heeft in die uitspraak geoordeeld dat het door verweerder gehanteerde uitgangspunt dat verhoging van het referentie- en doelstellingsaantal plaatsvindt met ingang van het moment waarop de bedrijfsoverdracht heeft plaatsgevonden, aanvaardbaar is, maar dat uitzondering daarop mogelijk is. Hiertoe is aanleiding indien de houder van dieren op het beëindigde bedrijf in 2017 in het geheel geen runderen meer heeft gehouden en evenmin over de aan de overdracht voorafgaande periodes in 2017 aanspraak heeft gemaakt op een bonusgeldsom. In die bijzondere, naar moet worden aangenomen door verweerder betrekkelijk eenvoudige te constateren situatie, kan de dubbeltelling waar verweerder voor vreest, zich niet voordoen.
-overschrijding redelijke termijn
30 maart 2018. De tweejaartermijn eindigt daarmee op 30 maart 2020. Op het moment van het doen van deze uitspraak is die termijn met ruim 7 maanden overschreden. Van factoren die aanleiding kunnen geven overschrijding van de behandelingsduur gerechtvaardigd te achten is geen sprake. Appellante heeft daarom recht op een vergoeding van € 1.000,00 aan immateriële schade.
Slotsom
Beslissing
mr. A.J. Jansen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
24 november 2020.