ECLI:NL:CBB:2020:821

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
10 november 2020
Publicatiedatum
9 november 2020
Zaaknummer
19/62
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen fosfaatrecht vastgesteld op basis van knelgevallenregeling in de Meststoffenwet

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 10 november 2020, zaaknummer 19/62, staat de toepassing van de knelgevallenregeling in de Meststoffenwet centraal. Appellante, een maatschap die een melkveehouderij exploiteert, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin het fosfaatrecht van appellante werd vastgesteld. Dit fosfaatrecht was vastgesteld op basis van de dieraantallen op de peildatum van 2 juli 2015, terwijl appellante betoogde dat de alternatieve peildatum van 1 september 2013 niet recht deed aan de gevolgen van de Bovine Virus Diarree (BVD) die op haar bedrijf was geconstateerd. De minister had eerder het fosfaatrecht vastgesteld op 5.586 kg, maar na bezwaar werd dit verhoogd naar 6.332 kg. Appellante stelde dat het fosfaatrecht nog verder verhoogd moest worden, rekening houdend met de afvoer van dieren door de ziekte.

Tijdens de zitting op 20 augustus 2020 heeft de gemachtigde van appellante, samen met de maat van de maatschap, het standpunt toegelicht. De minister erkende dat het fosfaatrecht bij het bestreden besluit te laag was vastgesteld en dat het fosfaatrecht op 6.660 kg moest worden vastgesteld. Het College oordeelde dat de minister de knelgevallenregeling correct had toegepast, maar dat het bestreden besluit vernietigd moest worden wegens strijd met de wet. Het College heeft het primaire besluit herroepen en het fosfaatrecht vastgesteld op 6.660 kg. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van appellante, vastgesteld op € 1.050,-.

De uitspraak benadrukt de noodzaak om bij de toepassing van de knelgevallenregeling zorgvuldig om te gaan met de bedrijfssituatie en de gevolgen van buitengewone omstandigheden zoals dierziekten. Het College heeft de uitspraak openbaar uitgesproken en de proceskostenveroordeling vastgesteld.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 19/62

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 november 2020 in de zaak tussen

Maatschap [naam 1] en [naam 2] , te [plaats] , appellante

(gemachtigde: mr. M. van Hoorne),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: mr. T. Meijer en mr. M.J.H. van der Burgt).

Procesverloop

Bij besluit van 10 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet (Msw) het fosfaatrecht van appellante vastgesteld.
Bij besluit van 28 maart 2018 heeft verweerder het bezwaar van appellante kennelijk ongegrond verklaard.
Bij besluit van 14 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder zijn besluit van 28 maart 2018 vervangen, het bezwaar van appellante gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2020. Namens appellante is verschenen maat [naam 2] , bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Relevante bepalingen
1.1
Ingevolge artikel 23, derde lid, van de Msw stelt de minister het op een bedrijf rustende fosfaatrecht per 1 januari 2018 vast in overeenstemming met de forfaitaire productie van dierlijke meststoffen in een kalenderjaar door melkvee dat op 2 juli 2015 op het bedrijf is gehouden en geregistreerd.
1.2
Ingevolge artikel 23, zesde lid, van de Msw, bepaalt de minister, indien een landbouwer voor 1 april 2018 meldt en aantoont dat het fosfaatrecht vermeld in het derde lid minimaal vijf procent lager is door – voor zover van belang – diergezondheidsproblemen (de 5%-drempel), het fosfaatrecht aan de hand van het melkvee waarover deze landbouwer zonder deze buitengewone omstandigheden zou hebben beschikt (de knelgevallenregeling).
Feiten
2. Appellante exploiteert een melkveehouderij. Eind 2013 is een dierziekte, Bovine Virus Diarree (BVD), geconstateerd op het bedrijf van appellante. Op 2 juli 2015 hield zij 103 melk- en kalfkoeien en 75 stuks jongvee.
Besluiten van verweerder
3. Verweerder heeft het fosfaatrecht van appellante bij het primaire besluit vastgesteld op 5.586 kg. Hij is daarbij uitgegaan van de dieraantallen die op 2 juli 2015 op het bedrijf aanwezig waren. Bij het bestreden besluit heeft verweerder met toepassing van de knelgevallenregeling het fosfaatrecht van appellante verhoogd tot 6.332 kg. Hij is daarbij uitgegaan van de dieraantallen die op 1 september 2013 op het bedrijf aanwezig waren, 113 melk- en kalfkoeien en 104 stuks jongvee.
Beroepsgronden
4. Appellante heeft aangevoerd dat met de alternatieve peildatum 1 september 2013 geen recht wordt gedaan aan het sluimerende effect van de BVD. Zij heeft verwezen naar de letterlijke tekst van artikel 23, zesde lid, van de Msw. Volgens haar sluit deze tekst niet uit dat het fosfaatrecht waarover zij zonder de buitengewone omstandigheid, in dit geval de dierziekte, zou hebben beschikt op een andere wijze wordt bepaald dan door hantering van een alternatieve peildatum. Als gevolg van de BVD heeft appellante in 2014 65 melk- en kalfkoeien en 31 stuks jongvee moeten afvoeren. Indien dit wordt opgeteld bij de dieraantallen die appellante op 2 juli 2015 hield, verminderd met het gemiddelde aantal dieren dat appellante jaarlijks afvoert, kan volgens haar worden vastgesteld over welke dieraantallen zij zonder deze buitengewone omstandigheid zou hebben beschikt.
Standpunt van verweerder
5.1
Verweerder heeft zich – onder verwijzing naar vaste rechtspraak van het College – op het standpunt gesteld dat hij geen rekening kan houden met een hypothetische situatie en dat hij de knelgevallenregeling juist heeft toegepast. Wel heeft hij erkend dat in het bestreden besluit ten onrechte niet is gerekend met de melkproductie over 2015. Het fosfaatrecht van appellante dient te worden vastgesteld op 6.660 kg.
Beoordeling
6.1
Zoals volgt uit de uitspraak van het College van 9 januari 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:4, onder 5.2) wordt bij de toepassing van de knelgevallenregeling een vergelijking gemaakt tussen de bedrijfssituatie op het moment van het intreden van de buitengewone omstandigheid, in dit geval de dierziekte, en de bedrijfssituatie op de peildatum van 2 juli 2015. Voor de door appellante bepleite uitleg bestaat geen ruimte. Het betoog van appellante slaagt niet.
6.2
Verweerder heeft erkend dat hij het fosfaatrecht bij het bestreden besluit te laag heeft vastgesteld en dat het fosfaatrecht moet worden vastgesteld op 6.660 kg. Het College zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 23, derde lid, van de Msw. Het College ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen en het fosfaatrecht van appellante vast te stellen op 6.660 kg.
Slotsom
7.1
Het beroep is gegrond.
7.2
Het College veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante in beroep. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- stelt het fosfaatrecht van appellante vast op 6.660 kg en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op om het betaalde griffierecht van € 338,- aan appellante te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, in aanwezigheid van mr. M.A.A. Traousis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 november 2020.
De voorzitter is verhinderd De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen. de uitspraak te ondertekenen.