ECLI:NL:CBB:2020:79

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
4 februari 2020
Publicatiedatum
4 februari 2020
Zaaknummer
18/2049
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep inzake uitschrijving als bestuurder van een stichting

Op 4 februari 2020 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak tussen een appellante en de Kamer van Koophandel. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van het beroep van appellante, die bezwaar had gemaakt tegen een besluit van de Kamer van Koophandel. Dit besluit, genomen op 20 februari 2018, betrof de inschrijving van de opgave tot uitschrijving van appellante als bestuurder van de Stichting, evenals een titelwijziging van een andere bestuurder. In een later besluit, op 31 augustus 2018, verklaarde de Kamer van Koophandel het bezwaar van appellante gegrond en paste de inschrijvingen in het handelsregister aan. Appellante ging in beroep tegen dit bestreden besluit, maar het College oordeelde dat appellante met haar bezwaar had bereikt wat zij maximaal kon bereiken met het instellen van het rechtsmiddel. Het College concludeerde dat er geen procesbelang meer bestond voor appellante, aangezien het bezwaar had geleid tot de herroeping van het primaire besluit. De uitspraak van het College was dat het beroep van appellante niet-ontvankelijk werd verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 18/2049

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 februari 2020 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] , appellante

(gemachtigde: P. van Griensven),
en

de Kamer van Koophandel, verweerster

(gemachtigde: mr. J.P.M. van der Ende).

Procesverloop

Bij besluit van 20 februari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerster besloten tot inschrijving van de opgave tot uitschrijving van appellante als bestuurder van de [Stichting] (Stichting) alsmede tot inschrijving van een titelwijziging van een bestuurder van de stichting in het handelsregister.
Bij besluit van 31 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van appellante gegrond verklaard en de inschrijvingen in het handelsregister dienovereenkomstig aangepast.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2019. De zaak is ter zitting gelijktijdig behandeld met het beroep van appellante met nummer19/493. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 20 februari 2018 heeft [naam 2] ( [naam 2] ), bestuurder van de Stichting, opgave gedaan aan het handelsregister van uitschrijving van appellante als bestuurder van de Stichting en van de inschrijving van de titelwijziging [naam 2] naar secretaris/penningmeester. Op diezelfde dag heeft verweerster besloten tot inschrijving van deze opgave per 20 februari 2018. Hiertegen heeft appellante bezwaar gemaakt.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerster het bezwaar van appellante gegrond verklaard en de inschrijving in het handelsregister dienovereenkomstig aangepast. Uit dit besluit blijkt dat volgens verweerster, gelet op de in bezwaar overgelegde stukken, de statuten van de Stichting en het gestelde tijdens de hoorzitting, gerede twijfel bestaat over de juistheid van bovengenoemde opgave en als gevolg daarvan aan het primaire besluit tot inschrijving van het ontslag van appellante per 20 februari 2018 en de titelwijziging van [naam 2] per die datum. Verweerster heeft gerede twijfel of het ontslag van appellante als bestuurder van de Stichting op 20 februari 2018 tot stand is gekomen. Volgens verweerster heeft appellante, gelet op haar email van 11 februari 2018, op laatstgenoemde datum ontslag genomen als bestuurder van de Stichting en is geen sprake van een ontslag per 20 februari 2018.
3. In beroep betoogt appellante kort gezegd dat zij zich niet kan verenigen met het bestreden besluit, omdat zij niet bij email van 11 februari 2018 zelf ontslag heeft genomen als bestuurder van de Stichting. Volgens appellante is er immers geen einde gekomen aan haar functioneren als bestuurder van de Stichting na 11 februari 2018.
4.1
Op grond van artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient een volledige heroverweging plaats te vinden op grondslag van het bezwaar. Ingevolge het tweede lid van dit artikel herroept het bestuursorgaan het bestreden besluit, voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft en neemt voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit.
4.2
Verweerster heeft in het verweerschrift en ter zitting onweersproken gesteld dat het primaire besluit is ingetrokken en de inschrijving van appellante is hersteld vanwege het feit dat het bezwaar van appellante bij het bestreden besluit gegrond is verklaard. Het College gaat ervan uit dat verweerster het primaire besluit heeft herroepen en daarmee de uitschrijving van appellante als bestuurder van de Stichting per 20 februari 2018 en de titelwijziging van [naam 2] per die datum ongedaan heeft gemaakt.
5.1
Het College beoordeelt vervolgens ambtshalve of appellante belang heeft bij beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Voor de vraag of er (nog) procesbelang bestaat is van belang wat appellante met het rechtsmiddel nastreeft. Het doel dat appellante met het instellen van het rechtsmiddel wil bereiken, moet zij ook daadwerkelijk kunnen bereiken en dat resultaat moet voor haar feitelijk betekenis hebben.
5.2
Het College stelt vast dat het bezwaar van appellante tegen het primaire besluit ertoe heeft geleid dat verweerster de uitschrijving van appellante als bestuurder van de Stichting en de titelwijziging van [naam 2] in het handelsregister per 20 februari 2018, zoals opgegeven door [naam 2] , bij het bestreden besluit alsnog ongedaan heeft gemaakt. Met haar bezwaar heeft appellante dus bereikt wat zij met het instellen van dit rechtsmiddel maximaal kon bereiken. Niet gebleken is dat appellante met het onderhavige beroep meer of iets anders kan bereiken, dat voldoet aan de in 5.1 genoemde maatstaf voor het aanwezig achten van procesbelang. Anders dan appellante meent, is daarvoor onvoldoende dat zij betwist dat zij bij genoemde email van 11 februari 2018 ontslag heeft genomen als bestuurder van de Stichting. In de procedure 19/493 ligt de vraag voor of verweerster, gelet op deze email, terecht tot inschrijving van de opgave van uitschrijving van appellante als bestuurder van de Stichting per 11 februari 2018 is overgegaan. Of genoemde email voldoende grondslag biedt voor die beslissing van verweerster, staat centraal in die beroepsprocedure, maar is niet aan de orde in de onderhavige procedure, waarin het alleen kan gaan om de bij het bestreden besluit ongedaan gemaakte uitschrijving van appellante als bestuurder van de Stichting per 20 februari 2018.
6. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het beroep van appellante niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C. Stuldreher, in aanwezigheid van mr. T. Kuiper, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2020.
w.g. S.C. Stuldreher w.g. T. Kuiper