In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 4 februari 2020 uitspraak gedaan in het geschil tussen maatschap [naam 1] en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellante, een melkveehouderij, betwistte de vaststelling van haar fosfaatrecht door de minister, die op 5 januari 2018 was vastgesteld. De minister had het fosfaatrecht van appellante verminderd omdat zij niet grondgebonden zou zijn. Appellante stelde dat zij feitelijke beschikkingsmacht had over 16 hectare maïsland, dat door een aardappelteler werd bewerkt, en dat deze grond bij de vaststelling van haar fosfaatruimte moest worden betrokken. Het College oordeelde echter dat appellante niet het bewijs had geleverd dat zij op 15 mei 2015 de feitelijke beschikkingsmacht over het maïsland had. De afspraken tussen appellante en de aardappelteler gaven niet aan dat appellante het teeltplan en bemestingsplan op de maïspercelen kon afstemmen. Het College volgde de stelling van appellante niet en verklaarde het beroep ongegrond.