Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2020 in de zaak tussen
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.
Procesverloop
Overwegingen
Het besluit van 13 oktober 2017
2 juli 2015 (de peildatum) en kent een bonusgeldsom toe indien een melkveehouder minder vrouwelijke runderen houdt dan het referentieaantal op de peildatum.
“Onze Minister kan in door hem te bepalen gevallen of groepen van gevallen tot gehele of gedeeltelijke restitutie overgaan van hetgeen ingevolge het bepaalde krachtens het eerste lid is betaald en gehele of gedeeltelijke ontheffing verlenen van een krachtens het eerste lid opgelegde verplichting tot het betalen van een geldsom.”
2 juli 2015. Zoals het College eerder heeft geoordeeld in de uitspraak van
21 augustus 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:414), is de keuze van de wetgever voor deze peildatum niet ontoelaatbaar. Voorts is niet gebleken dat de toepassing van de Regeling in het geval van appellante tot onevenredige gevolgen leidt. Appellante heeft haar bedrijfsvoering gebaseerd op een herfstkalvende veestapel. Zij stelt dat de peildatum van het referentieaantal voor haar bijzonder nadelig is omdat die peildatum is gelegen in de zomerperiode waarin zij het laagst aantal dieren houdt waardoor zij haar veestapel moet inkrimpen, maar heeft niet met financiële stukken onderbouwd in welke mate haar bedrijf door de Regeling wordt geraakt. Overigens is de omvang van het doelstellingsaantal naar de stand van het vee op 1 oktober 2016 in een periode van het jaar waarin appellante veel dieren houdt. Verder heeft de toepassing van de Regeling alleen voor periode 1 tot een heffing geleid, in die zin dat zij een geldsom van € 209,00 moet betalen. Voor de periodes 2 tot en met 5 zijn appellante bonusgeldsommen toegekend waartegen zij geen beroep heeft ingesteld. Gelet op het voorgaande hoefde verweerder in de door appellante naar voren gebrachte omstandigheden geen grond te zien voor toepassing van de hardheidsclausule. Het beroep van appellante op het gelijkheidsbeginsel leidt niet tot een ander oordeel. Het door appellante genoemde voorbeeld van toepassing van de hardheidsclausule is niet vergelijkbaar met haar situatie. Het voorbeeld betreft een melkveehouder die, anders dan appellante, is omgeschakeld van Frisander Holsteiners naar kleinere Jerseykoeien en elke periode disproportioneel werd geraakt door de Regeling.
-
overschrijding redelijke termijn
Slotsom
Beslissing
mr. A.J. Jansen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
13 oktober 2020.