ECLI:NL:CBB:2020:672

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
6 oktober 2020
Publicatiedatum
5 oktober 2020
Zaaknummer
19/567
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluit tot honorering van verzoek tot vrijstelling voor zoogkoeienhouders

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 6 oktober 2020 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar dat te laat was ingediend door de appellant, een zoogkoeienhouder. Het primaire besluit, genomen op 7 december 2018, hield in dat het verzoek van de appellant om toepassing van de vrijstelling voor zoogkoeienhouders werd gehonoreerd, maar dat het aan hem toekomende fosfaatrecht op 0 was gesteld. De appellant diende op 21 januari 2019 een bezwaarschrift in, maar dit werd door de verweerder, de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt volgens artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zes weken, en deze termijn was op 19 januari 2019 verstreken.

Tijdens de zitting op 24 augustus 2020 heeft de appellant aangevoerd dat hij de termijnoverschrijding niet verschoonbaar achtte, omdat hij in afwachting was van een terugbelverzoek van de verweerder. Het College oordeelde echter dat de appellant, ondanks zijn telefonische verzoeken, tijdig een pro forma bezwaarschrift had kunnen indienen. De termijn van zes weken is een termijn van openbare orde, waar niet van kan worden afgeweken. Het College heeft het beroep ongegrond verklaard en de verweerder opgedragen om alsnog te beslissen op het verzoek van de appellant om terug te komen op het besluit ten aanzien van de vrijstelling.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van bezwaarschriften en de strikte naleving van de termijnen zoals voorgeschreven in de Awb. De beslissing van het College is openbaar uitgesproken en ondertekend door de rechters.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 19/567

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 oktober 2020 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellant

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: mr. H.S. de Lint en mr. Y. Groen)

Procesverloop

Bij besluit van 7 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van appellant om toepassing van de vrijstelling voor zoogkoeienhouders gehonoreerd en het aan appellant toekomende fosfaatrecht op 0 gesteld.
Bij besluit van 15 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2020. Appellant is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Uit artikel 6:9, eerste en tweede lid, van de Awb volgt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn per post is bezorgd en niet later dan een week na afloop is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2. Op 7 december 2018 heeft verweerder, naar aanleiding van het verzoek van appellant van 13 november 2018 om toepassing van de vrijstelling voor zoogkoeienhouders, een overzicht van de geregistreerde fosfaatrechten, voorzien van een rechtsmiddelenclausule, toegezonden aan appellant. Uit dit overzicht blijkt dat het aan hem toegekende fosfaatrecht op 0 is gesteld (het primaire besluit). Ter zitting heeft verweerder uitgelegd dat dit de manier is waarop de beslissing op een dergelijk vrijstellingsverzoek aan de aanvrager wordt medegedeeld.
3. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder het primaire besluit op
7 december 2018 op de in artikel 3:41 van de Awb voorgeschreven wijze bekend heeft gemaakt. Dit betekent dat ingevolge artikel 6:8 van de Awb de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift op 8 december 2018 aanving en 19 januari 2019 de laatste dag was waarop nog tijdig bezwaar gemaakt kon worden. Het op 21 januari 2019 digitaal verzonden en op dezelfde dag door verweerder ontvangen bezwaarschrift is derhalve te laat ingediend.
In wat appellant heeft aangevoerd als reden voor de termijnoverschrijding, namelijk dat de datum tot wanneer bezwaar kon worden gemaakt hem ontschoten was omdat hij diverse terugbelverzoeken bij verweerder had lopen met oog op het verkrijgen van een toelichting op het primaire besluit, ziet het College geen grond om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Appellant had in afwachting van het antwoord van verweerder op zijn telefonische vragen tijdig een pro forma bezwaarschrift kunnen indienen. Het feit dat verweerder, zoals appellant stelt, hem niet terugbelde, leidt niet tot verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn. De in artikel 6:7 van de Awb genoemde termijn van zes weken is een termijn van openbare orde waar niet van kan worden afgeweken. Verweerder heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4. Het College stelt overigens verder vast dat appellant in zijn bezwaarschrift van 21 januari 2019, naast het maken van bezwaar tegen het primaire besluit, tevens aangeeft – om hem moverende redenen – af te zien van deelname aan de vrijstellingsregeling. Anders dan verweerder stelt, dient dit niet te worden aangemerkt als onderdeel van het bezwaar, maar als zelfstandig verzoek. Verweerder dient dit verzoek om terug te komen op de vrijstelling, en het besluit van 7 december 2018 te herzien, alsnog in behandeling te nemen.
5. Het College zal het beroep ongegrond verklaren.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Verbeek, in aanwezigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2020.
w.g. J.L. Verbeek w.g. Y.R. Boonstra-van Herwijnen