1.3Het recht op eigendom is neergelegd in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP). Het verzekert het recht op het ongestoord genot van eigendom, maar tast op geen enkele wijze het recht aan dat een Staat heeft om die wetten toe te passen die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang.
2. Appellante exploiteert een melkveehouderij. Zij heeft op 17 maart 2011 een vergunning aangevraagd voor het plaatsen van een sleufsilo. Omdat op die aanvraag niet tijdig werd beslist, ontstond van rechtswege een vergunning voor de bouw van de silo. Daartegen stelden derden beroep in. Appellante heeft de uitkomst van die procedure afgewacht. Op 15 augustus 2014 is aan appellante een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een ligboxenstal voor 200 melk- en kalfkoeien en 120 stuks jongvee. Uiteindelijk vond de oplevering van de stal in 2015 plaats. Door de vertraging was die stal op 2 juli 2015 (de peildatum) nog niet volledig gevuld. Op de peildatum had appellante 167 melk- en kalfkoeien en 153 stuks jongvee. Appellante heeft op 15 maart 2018 en 4 april 2018 fosfaatrecht bijgekocht, respectievelijk 198 kg en 900 kg.
3. Bij de vaststelling van het fosfaatrecht is verweerder uitgegaan van het aantal op 2 juli 2015 door appellante gehouden dieren.
4. Appellante voert, samengevat, aan dat verweerder bij de vaststelling van haar fosfaatrecht rekening dient te houden met het aantal dieren dat aan haar is vergund. Indien de bouwwerkzaamheden geen vertraging zouden hebben opgelopen, zou appellante op de peildatum het aantal vergunde dieren in haar stal hebben staan. Hiermee voldoet zij aan de voorwaarden van de knelgevallenregeling van artikel 23, zesde lid, van de Msw. Voorts voert appellante aan dat in haar geval tevens sprake is van een individuele en buitensporige last. Appellante is voor de peildatum onomkeerbare financieringsverplichtingen aangegaan voor de uitbreiding van haar bedrijf, maar kan deze uitbreiding nu niet realiseren.
5. Verweerder ziet geen reden voor verdere verhoging van het fosfaatrecht, omdat appellante niet heeft aangetoond dat haar fosfaatrecht ten minste 5% lager is dan zonder de bouwwerkzaamheden. Hij heeft daarbij een vergelijking gemaakt tussen de peildatum en de alternatieve peildatum van 18 december 2013 toen de (voorbereidingen voor de) bouwwerkzaamheden zijn begonnen. Volgens verweerder heeft appellante onvoldoende onderbouwd dat zij een individuele en buitensporige last draagt. Verweerder erkent dat hij bij de vaststelling van het fosfaatrecht rekening had moeten houden met 1 stuk jongvee dat op de peildatum is afgevoerd en herberekent het fosfaatrecht op 8.685 kg. Appellante betwist deze berekening niet.
6. Ten aanzien van het beroep van appellante op artikel 23, zesde lid, van de Msw overweegt het College als volgt. Zoals het College in zijn uitspraak van 9 januari 2019 (ECLI:NLCBB:2019:4, onder 5.2) heeft geoordeeld en in de uitspraak van 11 juni 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:232, onder 4.1) heeft bevestigd, wordt ook in geval van (deels gerealiseerde) uitbreidingsplannen een vergelijking gemaakt tussen de bedrijfssituatie op het moment van het intreden van de buitengewone omstandigheid en de bedrijfssituatie op de peildatum. Daarbij wordt geen rekening gehouden met (nog) niet gerealiseerde uitbreidingen. Verweerder heeft gemotiveerd gesteld dat het fosfaatrecht op de peildatum niet minimaal 5% lager is dan het fosfaatrecht kort voordat de buitengewone omstandigheid intrad. Ten opzichte van de alternatieve peildatum is het aantal dieren gestegen in plaats van gedaald. Appellante heeft dit niet heeft betwist. Verweerder heeft het beroep op de knelgevallenregeling dan ook terecht afgewezen. De beroepsgrond slaagt niet. 7. Naar het oordeel van het College heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last op haar legt. Appellante heeft geen gegevens verstrekt die de gevolgen van de invoering van het fosfaatrechtenstelsel voor haar bedrijf inzichtelijk maken. Daarmee heeft zij haar beroep op dit punt onvoldoende onderbouwd.