In deze zaak heeft de Maatschap [naam], gevestigd in [plaats], gemeente [gemeente], beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarbij heffingen zijn opgelegd op basis van de Regeling fosfaatreductieplan 2017. De heffingen betroffen bedragen van € 9.576,00 voor periode 1, € 379,00 voor periode 2, € 1.714,00 voor periode 4 en € 211,00 voor periode 5. De minister verklaarde de bezwaren van appellante tegen de primaire besluiten ongegrond in een besluit van 31 juli 2018. Appellante heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit.
De zitting vond plaats op 2 september 2020, waarbij appellante niet aanwezig was, maar de minister zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De Regeling, die op 1 maart 2017 in werking is getreden, heeft als doel de fosfaatproductie te beperken. De minister legde heffingen op aan melkveehouders die meer vrouwelijke runderen houden dan het referentieaantal op 2 juli 2015. Appellante betwistte de grondslag van de Regeling en stelde dat deze onverbindend verklaard moest worden, maar het College oordeelde dat de Regeling een wettelijke basis heeft in artikel 13 van de Landbouwwet.
Het College concludeerde dat de opgelegde heffingen tijdig waren ingewonnen en dat de Regeling niet in strijd was met de wet. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 september 2020.