1.5In opdracht van verweerder is vervolgens bestuursdwang toegepast. Verweerder heeft een agrarische bedrijfshulp en een verwerkingsbedrijf ingeschakeld. In de periode van 10 tot en met 18 december 2018 zijn de kadavers en de mest uit de stallen en de mestloods verwijderd en afgevoerd naar Rendac. Bij het kostenbesluit heeft verweerder de kosten van de bestuursdwang vastgesteld op € 87.072,96.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant tegen het primaire besluit en het kostenbesluit ongegrond verklaard. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
3. Appellant voert aan dat na de afvoer van de dieren op 15 november 2018 niet langer een spoedeisend belang bestond om bestuursdwang toe te passen. De begunstigingstermijn van acht dagen was bovendien te kort om de maatregelen uit de last uit te voeren. Appellant heeft in zijn bezwaarschrift van 20 november 2018 verzocht om verlenging van de hersteltermijn tot 20 december 2018 voor zover het de verwijdering van de mest betreft en toestemming om een deel van de mest af te voeren via de reguliere kanalen. Het bestreden besluit is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Verder is niet duidelijk gemotiveerd waarom niet alleen de kadavers maar ook de mest via een erkende verwerkingsinstallatie moest worden afgevoerd. De mest had gescheiden kunnen worden van de kadavers zodat de mest kon worden afgezet via de reguliere kanalen. Er zijn onnodig hoge kosten gemaakt die voorkomen hadden kunnen worden als appellant een redelijke termijn was gegund of de mogelijkheid was geboden een onderverdeling aan te brengen in mest die kon worden afgezet via het reguliere kanaal en mest die diende te worden verwerkt door de verwerkingsinstallatie. De kosten van het toepassen van bestuursdwang zijn onevenredig hoog.
4. De Wet dieren luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Artikel 3.4. Verplichtingen in werkgebieden
1. In een werkgebied dat ingevolge artikel 3.3, eerste lid, is vastgesteld, geeft de houder van ingevolge artikel 3.3, eerste lid, aangewezen dierlijke bijproducten dit materiaal aan bij, houdt het ter beschikking van, en staat het af aan, de ondernemer binnen wiens werkgebied het materiaal zich bevindt. (…)
Artikel 8.5. Bestuursdwang
Onze Minister is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze wet.”
De Regeling dierlijke producten luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Artikel 3.22. Aangifte- en ophaalplicht
1. De houder van aangewezen dierlijke bijproducten doet zo spoedig mogelijk na het ontstaan daarvan aangifte bij de ondernemer, maar uiterlijk op de eerste werkdag, volgend op de dag waarop die bijproducten zijn ontstaan. (…)
Artikel 3.23. Bewaarvoorschriften
1. De houder van aangewezen dierlijke bijproducten zorgt ervoor dat die bijproducten tot ze zijn opgehaald:
a. niet vrij toegankelijk zijn voor anderen dan de houder en de ondernemer;
b. niet bereikbaar zijn voor vogels, knaagdieren, honden en katten;
c. door afdekking, die door de ondernemer eenvoudig kan worden verwijderd, niet zichtbaar zijn voor voorbijgangers;
d. van elkaar gescheiden worden gehouden en van ander materiaal te onderscheiden zijn. (…)
Artikel 3.24. Nadere bewaarvoorschriften bij vaste ophaaldag
(…)
3. Dierlijke bijproducten die overeenkomstig artikel 3.22, derde lid, aanhef en onderdeel b, ten minste een keer in de vier weken worden opgehaald, worden tot ze worden opgehaald bewaard bij een omgevingstemperatuur van ten hoogste 5 °C.”