Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 augustus 2020 in de zaak tussen
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
€ 9.485,- voor periode 4 en van € 5.078,- voor periode 5.
€ 9.485,- voor periode 4en van € 5.078,- voor periode 5.
Overwegingen
Inleiding
2 juli 2015 (de peildatum) en kent een bonusgeldsom toe indien een melkveehouder minder vrouwelijke runderen houdt dan het referentieaantal op de peildatum.
Verrekening
Geen strijd met de Regeling
28 april 2017 is bekendgemaakt. Verder wijst appellante erop dat zij een tweede locatie huurt met een eigen UBN en relatienummer. Tussen beide locaties bestaat een veterinaire eenheid. Op de tweede locatie stalt appellante een deel van haar jongvee en alle droge koeien. Deze droge koeien komen binnen vier maanden terug op het bedrijf van appellante. Dit doet zij al sinds 2013. De tweede locatie van appellante is bovendien geen melkleverend bedrijf, zodat artikel 9a van de Regeling niet van toepassing is, aldus appellante.
“1 Telkens in het geval een rund dat ten minste eenmaal heeft gekalfd door de houder na 28 april 2017 in het I&R-systeem is afgemeld en binnen 4 maanden na die afmelding terugkeert in het I&R-systeem van die houder, past de minister, met ingang van de periode dat het rund door de houder in het I&R-systeem was afgemeld, voor die houder de artikelen 4, 6 en 9 voor de perioden 2 tot en met 5 opnieuw toe waarbij dat rund, voor zover van toepassing, alsnog meetelt bij het gemiddeld aantal runderen dat in de tweede maand van periode 2, onderscheidenlijk in de desbetreffende maanden van de perioden 3, 4 en 5, werd gehouden.
2 In het geval de toepassing van het eerste lid leidt tot:
a. een hogere geldsom dan ingevolge artikel 4 of 6 voor de desbetreffende periode of maand is opgelegd, is de houder per ommegaande het verschil tussen beide geldsommen aan de minister verschuldigd;
b. een lagere bonus-geldsom dan ingevolge artikel 9 voor de desbetreffende periode of maand is toegekend, is de houder per ommegaande het verschil tussen beide bonus-geldsommen aan de minister verschuldigd.”
Voor invoering van artikel 9a van de Regeling is in de toelichting de volgende reden gegeven: "De afvoer van het melkproducerend bedrijf van runderen die tenminste een keer hebben gekalfd telt als reductie. Bij afvoer van een melkproducerend bedrijf naar een niet-melkproducerend bedrijf is de voorwaarde toegevoegd dat deze dieren niet binnen 4 maanden terug mogen keren op het eerstbedoelde melkproducerend bedrijf. Voor zover er binnen vier maanden na afvoer van het rund een terugkeer op het melkproducerend bedrijf van dat rund gebeurt, vindt op grond van het nieuwe artikel 9a een herberekening van de geldsommen plaats van het moment van afvoer tot aan de terugkeer op het melkproducerend bedrijf."
Anders dan appellante heeft gesteld, is artikel 9a dus van toepassing bij afvoer naar een niet-melkproducerend bedrijf. Verweerder heeft erop gewezen dat appellante blijkens het door hem geraadpleegde Identificatie en Registratiesysteem (I&R‑systeem) in 2017 150 dieren heeft uitgeschaard naar het bedrijf van een andere veehouder. Dit bedrijf heeft een afzonderlijk UBN-nummer en behoort niet tot het bedrijf van appellante. Nu de dieren korter dan 4 maanden zijn uitgeschaard, tellen ze, zoals verweerder terecht heeft gesteld, mee bij het maandgemiddelde op grond van artikel 9a van de Regeling. Verweerder heeft dan ook terecht toepassing gegeven aan deze bepaling.
Bestraffend karakter van de heffingen
Individuele en buitensporige last
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die buiten de invloedssfeer liggen van appellante. Het uitscharen van runderen als zodanig en het voor 15 april 2017 indienen van een verzoek ten behoeve van een gunstiger toepassing van de Regeling lagen immers binnen haar invloedsfeer. Het College begrijpt dat de Regeling voor melkveehouders complex is, maar het komt voor rekening van appellante dat zij zich niet op de hoogte heeft gesteld van de in artikel 11 van de Regeling opgenomen voorziening voor het in- en uitscharen van vee.
Het betoog slaagt niet.
Beginselen van behoorlijk bestuur
Slotsom
Beslissing
€ 525,-;
mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2020.
de uitspraak te ondertekenen.