ECLI:NL:CBB:2020:570

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
18 augustus 2020
Publicatiedatum
17 augustus 2020
Zaaknummer
20/115
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding na onrechtmatig besluit inzake verbod op afvoer en verhandeling van runderen

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 18 augustus 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding van [naam 1] B.V. tegen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het verzoek volgde op een eerder besluit van de minister, waarbij aan verzoekster een verbod was opgelegd om runderen van haar bedrijf af te voeren, aan te voeren, te vervoeren en te verhandelen. Dit verbod was ingesteld op 8 februari 2018 en gold ook voor meerlingen die tussen 1 januari 2017 en 1 januari 2018 waren geboren. Na bezwaar van verzoekster werd het primaire besluit op 14 maart 2019 herroepen, maar verzoekster verzocht de minister om schadevergoeding voor de geleden schade door het verbod. De minister wees dit verzoek af, waarop verzoekster het College verzocht om de minister te veroordelen tot schadevergoeding.

Tijdens de zitting op 7 juli 2020 heeft verzoekster gesteld dat zij schade heeft geleden door het niet kunnen exporteren van vier koeien naar Koeweit, wat resulteerde in extra kosten voor voer en een lagere verkoopprijs. De minister erkende dat het primaire besluit onrechtmatig was, maar betwistte de hoogte van de schade en stelde dat verzoekster deze niet voldoende had onderbouwd. Het College oordeelde dat het aan verzoekster was om de schade te bewijzen, maar dat zij hierin niet was geslaagd. De overgelegde bewijsstukken waren onvoldoende om de gestelde schade te onderbouwen, en het College wees het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 20/115

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 augustus 2020 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: R. Scholten),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

(gemachtigde: mr. I.C.M. Nijland).

Procesverloop

Bij besluit van 8 februari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan verzoekster een verbod opgelegd om runderen van haar bedrijf af te voeren en aan te voeren, te vervoeren en te verhandelen. Daarnaast is een verbod opgelegd om op het bedrijf van verzoekster aanwezige meerlingen, geboren tussen 1 januari 2017 tot en met 1 januari 2018 op het bedrijf te houden, te verhandelen of af te voeren.
Bij besluit van 14 maart 2019 heeft verweerder het bezwaar van verzoekster gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen.
Verzoekster heeft verweerder verzocht om vergoeding van de schade die zij heeft geleden als gevolg van het primaire besluit.
Verweerder heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Bij brief van 20 januari 2020 heeft verzoekster het College verzocht verweerder te veroordelen tot het vergoeden van schade die zij heeft geleden als gevolg van het primaire besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2020. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Voor verzoekster is tevens verschenen
[naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Bij het primaire besluit heeft verweerder aan verzoekster een verbod opgelegd om met ingang van 8 februari 2018 runderen van haar bedrijf af te voeren en aan te voeren, te vervoeren en te verhandelen. Daarnaast is een verbod opgelegd om op het bedrijf van verzoekster aanwezige meerlingen geboren tussen 1 januari 2017 tot en met 1 januari 2018 op het bedrijf te houden, te verhandelen of af te voeren. Op 12 februari 2018 is het verbod feitelijk opgeheven.
1.2
Bij brief van 21 maart 2018 heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij deze brief heeft verzoekster tevens verzocht om vergoeding van de schade die zij heeft geleden door het primaire besluit.
1.3
Bij besluit van 14 maart 2019 heeft verweerder het bezwaar van verzoekster gericht tegen het primaire besluit gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen.
1.4
Bij brief van 3 mei 2019 heeft verzoekster haar verzoek om schadevergoeding nader toegelicht.
2. Bij brief van 21 oktober 2019 heeft verweerder het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de schade niet is aangetoond door verzoekster.
3.1
Bij brief van 20 januari 2020 heeft verzoekster het College verzocht om verweerder te veroordelen tot het vergoeden van de schade die zij heeft geleden door het primaire besluit. Verzoekster stelt schade te hebben geleden doordat vier koeien niet konden worden geëxporteerd naar Koeweit als gevolg van de blokkade. Verzoekster heeft de koeien moeten aanhouden, zij heeft extra kosten gemaakt voor het voer en uiteindelijk waren de koeien nog slechts de slachtprijs waard. Verder stelt verzoekster schade te hebben geleden vanwege de voorbereiding en het bezoeken van de hoorzitting in bezwaar. Volgens verzoekster heeft zij in totaal € 5.825,- aan schade geleden.
3.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij weliswaar aansprakelijk is voor schade die verzoekster heeft geleden door het primaire besluit, maar dat verzoekster niet heeft aangetoond dat zij schade heeft geleden.
4. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit. Het College is op grond van artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb bevoegd te oordelen over het verzoek van verzoekster.
5.1
Uit het door verweerder ingenomen standpunt leidt het College af dat verweerder erkent dat het primaire besluit onrechtmatig was. Tevens heeft verweerder erkend aansprakelijk te zijn voor schade die verzoekster heeft geleden door het primaire besluit.
5.2
Als uitgangspunt geldt dat het op de weg ligt van degene die stelt schade te hebben geleden door een onrechtmatig besluit om deze schade te bewijzen. Dat betekent in dit geval dat verzoekster de door haar gestelde schade dient te bewijzen. Naar het oordeel van het College is verzoekster daarin niet geslaagd. Verzoekster stelt dat zij schade heeft geleden omdat zij met een derde partij was overeengekomen om vier koeien te verkopen voor een bedrag van € 1.400,- per koe, maar dat zij als gevolg van de blokkade de overeenkomst niet kon nakomen nu de deadline voor het aanvragen van de dierpaspoorten op 11 februari 2019 was gesteld. Verzoekster heeft deze stelling echter onvoldoende met bewijsstukken onderbouwd. Verzoekster heeft weliswaar een brief en een inkooplijst van de Firma [naam 3] overgelegd, waaruit blijkt dat sprake was van een voorgenomen export van vier koeien naar Koeweit, maar uit de brief en de inkooplijst blijkt niet dat sprake was van een overeenkomst tot verkoop van de koeien aan een derde partij, wanneer de levering van de koeien moest plaatsvinden en tegen welke prijs de koeien verkocht waren. Verzoekster heeft ter zitting toegelicht dat sprake was van een mondelinge overeenkomst. Dat verzoekster om die reden geen bewijs kan leveren van de door haar gestelde verkoop, leveringsdatum en verkoopprijs komt voor rekening en risico van verzoekster. Verder heeft verzoekster ook niet aan de hand van bewijsstukken inzichtelijk gemaakt waarom de koeien na het deblokkeren van het bedrijf nog 190 dagen zijn aangehouden en niet alsnog konden worden geëxporteerd. Voorts heeft verzoekster geen stukken in het geding gebracht waaruit blijkt tegen welke prijs de koeien uiteindelijk zijn verkocht. Naar het oordeel van het College heeft verzoekster daarmee op cruciale punten geen onderbouwing gegeven van de door haar gestelde schade.
5.3
Voor zover verzoekster stelt schade te hebben geleden in verband met verletkosten, de voorbereiding en het bezoeken van de hoorzitting in bezwaar, overweegt het College dat in de beslissing op bezwaar reeds is beslist op het verzoek om proceskosten die verband houden met het bezwaar.
6. Het College wijst het verzoek om schadevergoeding af.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.L. van der Beek, in aanwezigheid van mr. E. van Kampen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2020.
De voorzitter is verhinderd De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen. de uitspraak te ondertekenen.