ECLI:NL:CBB:2020:546

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
11 augustus 2020
Publicatiedatum
11 augustus 2020
Zaaknummer
18/2775
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de beslissing van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit inzake geregistreerde fosfaatrechten

In deze zaak heeft appellante, een maatschap, beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin het bezwaar van appellante tegen een overzicht van geregistreerde fosfaatrechten ongegrond werd verklaard. Het overzicht, dat op 15 mei 2018 aan appellante werd verstrekt, vermeldde dat per 1 januari 2018 9.245 kg fosfaatrecht was vastgelegd, met een toevoeging van 1.926,9 kg fosfaatrecht als gevolg van een overdracht in februari 2018. Appellante betwistte de juistheid van het in het overzicht opgenomen initieel vastgelegde fosfaatrecht en stelde dat er ten onrechte een korting was toegepast bij de vaststelling van dit recht.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat het overzicht, voor zover het betreft de weergave van het initieel vastgelegde fosfaatrecht, niet gericht was op enig rechtsgevolg en enkel een informatief karakter had. Het College concludeerde dat verweerder het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk had moeten verklaren, aangezien het overzicht geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht was. Het beroep van appellante werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd en het bezwaar werd alsnog niet-ontvankelijk verklaard.

Daarnaast werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante, vastgesteld op € 1.050,-, en het betaalde griffierecht van € 338,- diende aan appellante te worden vergoed. De uitspraak werd openbaar gedaan op 11 augustus 2020.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 18/2775

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 augustus 2020 in de zaak tussen

Maatschap [naam 1] en [naam 2] , te [plaats] , appellante

(gemachtigde: mr. H. Sikkema),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: C. Zieleman LLB).

Procesverloop

Op 15 mei 2018 heeft verweerder een overzicht geregistreerde fosfaatrechten aan appellante verstrekt.
Bij besluit van 11 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen het overzicht ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2020. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door C. Zieleman LLB en mr. Y. Groen.

Overwegingen

1. Verweerder heeft appellante bij brief van 15 mei 2018 een overzicht geregistreerde fosfaatrechten (overzicht) gestuurd naar aanleiding van een wijziging in de gegevens van appellante. De wijziging hield verband met een overname van 1.926,9 kg fosfaatrecht door appellante in februari 2018.
1.2
In het overzicht is vermeld dat voor appellante per 1 januari 2018 9.245 kg fosfaatrecht initieel is vastgelegd en dat daar per 5 februari 2018 1.926,9 kg fosfaatrecht is bijgekomen wegens een overdracht. Verder staat in het overzicht dat appellante zowel in het jaar 2018 als het jaar 2019 11.171,9 kg fosfaatrecht kan benutten.
2. Verweerder acht het bezwaar van appellante ongegrond. Met het overzicht is uitsluitend de overdracht van fosfaatrecht per 5 februari 2018 verwerkt en daartegen richt zich het bezwaar van appellante niet. Het bezwaar van appellante betreft een volgens appellante ten onrechte bij de initiële vaststelling van het fosfaatrecht toegepaste korting. De vermelding van het initieel vastgelegde fosfaatrecht in het overzicht is echter niet meer dan dat, een vermelding van de vaststelling van het fosfaatrecht zoals dat in de beschikking van 31 januari 2018 initieel is vastgelegd. Verweerder meent verder dat het overzicht zorgvuldig tot stand is gekomen.
3. Appellante heeft in beroep herhaald dat de bij de vaststelling van het initieel vastgelegde recht vastgelegde korting niet had mogen worden toegepast. Verder stelt appellante dat het overzicht onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan en het overzicht heeft opgesteld op basis van onjuiste informatie.
4.1
Het overzicht van 15 mei 2018 behelst het aantal kilo’s fosfaatrecht dat voor appellante bij verweerder is geregistreerd. Dit aantal is gewijzigd naar aanleiding van de in 1.2 genoemde overdracht in februari 2018. Het College constateert dat zowel het bezwaar als het beroep alleen zien op de in het overzicht vermelde hoeveelheid initieel vastgelegd fosfaatrecht. Dit initieel vastgelegde fosfaatrecht is niet gewijzigd als gevolg van de overdracht van fosfaatrecht in februari 2018.
4.2
Het College is van oordeel dat het overzicht, voor zover het betreft de weergave van het initieel vastgelegde fosfaatrecht, niet is gericht op enig rechtsgevolg. Het overzicht is voor dit deel niet meer dan een weergave van het in het besluit van 31 januari 2018 initieel vastgelegde recht en heeft daarmee een informatief karakter. Het overzicht ontbeert in zoverre dan ook een besluitkarakter en kan voor zover het ziet op het initieel vastgelegde fosfaatrecht niet aangemerkt worden als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.3
Dit had verweerder aanleiding moeten geven de bezwaren van appellante niet- ontvankelijk te verklaren. Nu dit niet is geschied, maar verweerder de bezwaren van appellante ongegrond heeft verklaard, komt het College tot de slotsom dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit daarom moet worden vernietigd, onder bepaling dat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, Awb deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit en het bezwaar van appellante tegen het overzicht niet-ontvankelijk wordt verklaard.
5. Dit betekent dus dat voor een inhoudelijke beoordeling van de bezwaren van appellante ten aanzien van de toepassing van de korting in deze procedure geen ruimte bestaat. Hetgeen overigens niet zeggen dat appellante niet de mogelijkheid heeft gehad om tegen de vaststelling van het initieel vastgelegde fosfaatrecht in rechte op te komen. Uit het dossier blijkt dat appellante bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 31 januari 2018, waarbij het fosfaatrecht initieel is vastgesteld. Het bezwaar van appellante is bij besluit van 30 augustus 2018 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft appellante geen rechtsmiddelen ingesteld.
6. Nu het beroep gegrond is, dient verweerder het door appellante voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht te vergoeden. Het College veroordeelt verweerder in de door appellante gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het deelnemen aan de zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep gegrond,
  • vernietigt het bestreden besluit van 11 oktober 2018;
  • verklaart het bezwaar tegen het overzicht geregistreerde fosfaatrechten van 15 mei 2018 niet-ontvankelijk;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338,- aan appellante te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Plouvier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2020.
w.g. I.M. Ludwig w.g. J.M.T. Plouvier