ECLI:NL:CBB:2020:538

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
11 augustus 2020
Publicatiedatum
11 augustus 2020
Zaaknummer
18/2802
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fosfaatrechten en de toepassing van artikel 23 van de Meststoffenwet bij volledige overname van een agrarisch bedrijf

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 11 augustus 2020, betreft de zaak de fosfaatrechten van een vennootschap onder firma die een melkveehouderij heeft overgenomen. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit had in een eerder besluit het fosfaatrecht van appellante vastgesteld op 2.588 kg. Appellante stelde dat zij recht had op een verhoging van haar fosfaatrecht met 4.000 kg, maar de minister verklaarde het bezwaar ongegrond. Na een vervangingsbesluit werd het fosfaatrecht verhoogd naar 8.389 kg, maar appellante was bezorgd over de afroming van 20% bij een herverdeling van de fosfaatrechten.

De rechtbank oordeelde dat de minister het fosfaatrecht terecht had verhoogd, omdat er geen sprake was van een gedeeltelijke overname van het bedrijf. Appellante had bevestigd dat zij de gehele locatie had overgenomen, wat betekende dat artikel 23, vierde lid, van de Meststoffenwet niet de mogelijkheid bood om de fosfaatrechten naar wens te verdelen zonder afroming. Het College verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het vervangingsbesluit ongegrond. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van appellante.

De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de Meststoffenwet en de voorwaarden waaronder fosfaatrechten kunnen worden vastgesteld en verdeeld, vooral in het geval van volledige overnames van agrarische bedrijven.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 18/2802

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 augustus 2020 in de zaak tussen

de vennootschap onder firma [naam], te [plaats] , appellante
(gemachtigde: ing. H. Scholte),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. J.H. Biesheuvel).

Procesverloop

Bij besluit van 5 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van
artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet (Msw) het fosfaatrecht van appellante vastgesteld.
Bij besluit van 22 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 25 juli 2019 (het vervangingsbesluit) heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken, het primaire besluit herroepen, het bestreden besluit vervangen door het vervangingsbesluit en het bezwaar van appellante gegrond verklaard. Haar fosfaatrecht is verhoogd.
Appellante heeft op het vervangingsbesluit gereageerd.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2020. Voor partijen hebben hun gemachtigden aan de zitting deelgenomen.

Overwegingen

Relevante bepalingen
1.1
Ingevolge artikel 23, derde lid, van de Msw stelt de minister het op een bedrijf rustende fosfaatrecht per 1 januari 2018 vast in overeenstemming met de forfaitaire productie van dierlijke meststoffen in een kalenderjaar door melkvee dat op 2 juli 2015 op het bedrijf is gehouden en geregistreerd. Artikel 23, derde en vierde lid, van de Msw, voor zover hier van belang, luiden:
1.2
Ingevolge artikel 23, vierde lid, wordt, indien een landbouwer voor een datum die bij ministeriële regeling wordt vastgesteld, meldt en aantoont dat tussen 2 juli 2015 en 1 januari 2018 een beëindigd bedrijf is overgenomen, het fosfaatrecht, bedoeld in het derde lid, verhoogd, met het fosfaatrecht dat voor dit beëindigde bedrijf bij continuering, krachtens het derde lid zou zijn vastgesteld. Bij een gedeeltelijke overname vindt de verhoging naar rato plaats.”
Feiten
2. Appellante heeft per 1 maart 2017 een melkveehouderij te [plaats] gekocht. De overdracht is vastgelegd in de melding overdracht of beëindiging agrarisch bedrijf van 21 maart 2017. In september 2017 heeft appellante een melding verdeling brongegevens voor fosfaatrechten gedaan. Op basis van de daarin vermelde gegevens heeft appellante verzocht om 4.000 kilogram van het fosfaatrecht van de locatie [plaats] aan haar toe te kennen.
Besluiten van verweerder en omvang van het geding
3.1
In het primaire besluit heeft verweerder het fosfaatrecht van appellante vastgesteld op 2.588 kg. In het bestreden besluit heeft verweerder het fosfaatrecht van appellante niet verhoogd omdat volgens verweerder geen sprake is van een overname van een beëindigd bedrijf in de zin van artikel 23, vierde lid, van de Msw. Bij het vervangingsbesluit heeft verweerder de fosfaatrechten voor de locatie te [plaats] alsnog aan appellante toegekend en het fosfaatrecht verhoogd naar 8.389 kg.
3.2
Gelet op het bepaalde in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht heeft het beroep van appellante van rechtswege mede betrekking op het vervangingsbesluit. Nu het bestreden besluit is ingetrokken en is vervangen door het vervangingsbesluit en gesteld, noch gebleken is dat appellante nog belang heeft bij beoordeling van het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit, zal het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
Beroepsgronden
4. Appellante wil een verhoging van haar fosfaatrecht met slechts 4.000 kilogram. Zij verzoekt dan ook haar fosfaatrecht vast te stellen op in totaal 6.588 kg. Bij een verhoging tot 8.389 kg zien appellante en verkoper zich genoodzaakt de fosfaatrechten alsnog her te verdelen volgens de door hen gewenste sleutel. Dan is echter de reguliere procedure voor overgang van productierechten van de Msw van toepassing en krijgen zij te maken met een afroming van (inmiddels) 20% van het overgedragen fosfaatrecht.
Standpunt van verweerder
5. In het verweerschrift stelt verweerder zich op het standpunt dat appellante in de melding overdracht of beëindiging agrarisch bedrijf heeft aangegeven de gehele locatie te [plaats] van vervreemder te hebben overgenomen. Artikel 23, vierde lid, van de Msw biedt alsdan geen mogelijkheid slechts een gedeelte van de fosfaatrechten aan appellante toe te kennen.
Beoordeling
6. Vaststaat dat het bedrijf te [plaats] door verkoper is beëindigd. Voorts heeft appellante desgevraagd ter zitting bevestigd dat zij de locatie [plaats] in zijn geheel heeft overgenomen. Nu dus geen sprake is van een gedeeltelijke overname, zoals appellante eerder heeft betoogd, heeft verweerder het fosfaatrecht van appellante terecht verhoogd met het aantal fosfaatrechten dat voor de locatie [plaats] bij continuering van het bedrijf door verkoper zou zijn vastgesteld. Dat appellante en de verkoper de fosfaatrechten beoogden te verdelen op de door appellante geschetste wijze, doet hieraan niet af. Anders dan appellante stelt biedt artikel 23, vierde lid, van de Msw bij een volledige overname immers niet de mogelijkheid de fosfaatrechten naar wens en zonder afroming te verdelen.
Slotsom
7.1
Het beroep tegen het vervangingsbesluit is ongegrond.
7.2
Reeds gelet op het door verweerder na het instellen van het beroep genomen vervangingsbesluit, ziet het College aanleiding te bepalen dat het door appellante betaalde griffierecht aan haar wordt vergoed en verweerder te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.312,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na het vervangingsbesluit en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

Het College:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het vervangingsbesluit ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338,- aan appellante te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.312,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, in aanwezigheid van mr. J.M.M. van Dalen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2020.
w.g. I.M. Ludwig w.g. J.M.M. van Dalen