2.3Op 2 juli 2015 hield appellant 115 stuks jongvee op het bedrijf.
Besluiten van verweerder en omvang van het geschil
3. Verweerder heeft het fosfaatrecht van appellant vastgesteld op 1.842 kg. Hij is daarbij uitgegaan van de dieraantallen die op 2 juli 2015 op het bedrijf aanwezig waren. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het verzoek van appellant om toepassing van de knelgevallenregeling met oog op ziekte afgewezen.
4. Appellant heeft aangevoerd dat de knelgevallenregeling ten onrechte niet is toegepast.
Appellant voert aan dat sprake is van een bijzondere omstandigheid, namelijk ziekte, die ertoe heeft geleid dat hij was gedwongen in 2013 te stoppen met het houden van melkvee en is overgeschakeld op jongvee opfok voor de melkveehouderij. Door deze omstandigheid hield hij op de peildatum 2 juli 2015 minder dieren dan het geval zou zijn geweest als hij niet ziek was geweest. Appellant geeft aan al jaren een verslechterde gezondheid te hebben gehad, alvorens hij in augustus 2015 een cardioloog bezocht en vervolgens op 14 oktober 2015 een hartoperatie heeft moeten ondergaan. Ter onderbouwing van zijn stelling dat zijn gezondheidssituatie al jaren is verslechterd wijst hij op de resultaten uit het bevolkingsonderzoek Life Lines en de verklaringen van zijn cardioloog, huisarts, zus en veearts. Uit de verklaring van de cardioloog volgt dat hij al tien jaar voorafgaand aan de controle verminderde inspanningstolerantie ondervond. Uit het bevolkingsonderzoek Life Lines bij het UMCG blijkt volgens appellant voorts dat hij in ieder geval sinds mei 2012 gezondheidsproblemen heeft.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij het verzoek om toepassing van de knelgevallenregeling terecht heeft afgewezen. Verweerder gaat er op grond van de beschikbare gegevens van uit dat pas in 2015 sprake was van een bijzondere omstandigheid, namelijk ziekte van appellant, de ondernemer. Appellant heeft de door hem gestelde ziekte per 1 augustus 2013 niet aannemelijk gemaakt. Van een causaal verband tussen de ziekte en het krimpen van de veestapel in 2013 is daarom volgens verweerder geen sprake. Gelet hierop heeft hij bij de toepassing van artikel 23, zesde lid, van de Msw een vergelijking gemaakt tussen het fosfaatrecht van appellant op de wettelijke peildatum 2 juli 2015 en op de alternatieve peildatum 1 januari 2015. De uitkomst daarvan is dat de 5%-drempel niet wordt behaald, zodat de knelgevallenregeling niet kan worden toegepast.
6. Het College volgt verweerder in zijn standpunt dat appellant aannemelijk heeft gemaakt dat hij in 2015 ziek was, maar dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij, zoals hij stelt, al sinds 2013 ziek was. De door appellant overgelegde stukken bieden voor dit standpunt geen steun. Als bewijs zijn niet toereikend de verklaringen van de huisarts, cardioloog, zus, veearts en de resultaten van het bevolkingsonderzoek van het UMCG. Enerzijds omdat deze niet kunnen worden aangemerkt als afkomstig van ter zake deskundig te achten personen (zus van appellant, veearts), anderzijds omdat deze onvoldoende inzicht bieden in appellants gezondheidstoestand in augustus 2013, nu hij zich pas in de loop van 2015 tot de huisarts en de cardioloog heeft gewend. Het onderzoek van het UMCG laat weliswaar zien dat er met betrekking tot gezondheidstoestand van appellant reeds in juni 2012 aandachtspunten waren en dat aan appellant werd geadviseerd om naar de huisarts te gaan, maar gezien het feit dat appellant pas in 2015 medische hulp heeft gezocht blijkt onvoldoende dat hij reeds lang voordien zodanige problemen met zijn gezondheid had dat hij zijn bedrijfsvoering heeft moeten aanpassen. De beroepsgrond dat de knelgevallenregeling ten onrechte niet is toegepast slaagt daarom niet.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.