In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 4 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een melkveebedrijf en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellant, een melkveehouderij, had verzocht om verhoging van het fosfaatrecht op basis van de Meststoffenwet, omdat hij stelde een nieuw gestart bedrijf te zijn. De minister had dit verzoek afgewezen, omdat de appellant niet kon aantonen dat hij voldeed aan de voorwaarden voor een nieuw gestart bedrijf zoals gesteld in artikel 72 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet.
De appellant had eerder een melding gedaan van bedrijfsoverdracht en stelde dat hij aan alle voorwaarden voldeed. Echter, het College oordeelde dat de appellant niet in staat was om het bewijs te leveren dat hij een nieuw gestart bedrijf voerde. De relevante bepalingen van de Meststoffenwet en het Uitvoeringsbesluit werden uitvoerig besproken, waarbij het College concludeerde dat de appellant niet voldeed aan de cumulatieve voorwaarden voor de verhoging van het fosfaatrecht. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste vergunningen en meldingen in het kader van de Meststoffenwet.
Uiteindelijk verklaarde het College het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de minister in stand bleef. De uitspraak is openbaar gemaakt en ondertekend door de voorzitter en de griffier, hoewel de voorzitter verhinderd was om de uitspraak te ondertekenen.