Uitspraak
Bij onderscheiden besluiten van 31 mei 2018 (de bestreden besluiten 1, 2, 3 en 4) heeft verweerder de door appellante gemaakte bezwaren ongegrond verklaard voor zover deze zijn gericht tegen de primaire besluiten 1, 2 en 3 en niet‑ontvankelijk voor zover dit was gericht tegen het primaire besluit 4.
De Regeling
Beroep in de zaak met nummer 18/1323
“De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.”
“De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
“Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.”
6. Het voorgaande betekent dat aan bespreking van de betogen van appellante tegen de oplegging van de hoge geldsom voor periode 5 niet kan worden toegekomen. Het beroep is ongegrond.
“1. Indien een houder aantoont dat hij op 2 juli 2015 runderen had uitgeschaard die tussen 1 januari 2015 en 2 juli 2015 naar een inschaarder zijn gegaan, op 2 juli 2015 door die inschaarder werden gehouden en die uiterlijk op 31 december 2015 zijn teruggekomen op het bedrijf van de houder, kan de minister wanneer hiervoor door de houder uiterlijk voor 15 april 2017 een verzoek is ingediend zijn referentieaantal verhogen in de periode 1 en 5 mits, in het geval de inschaarder producent is van koemelk bestemd voor consumptie of verwerking, deze aantoonbaar instemt met verlaging van zijn referentieaantal in die perioden.
[…]
4. Indien een houder aantoont dat hij geen runderen in 2015 had uitgeschaard maar wel in 2016, kan de minister wanneer hiervoor door de houder uiterlijk voor 15 april 2017 een verzoek is ingediend het doelstellingsaantal van die houder in de periode 1 en 5 verhogen mits, in het geval de inschaarder producent is van koemelk bestemd voor consumptie of verwerking, deze aantoonbaar instemt met verlaging van zijn doelstellingsaantal in die perioden.
[…]
9. Een houder die een verzoek heeft ingediend als bedoeld in het eerste of vierde lid kan voor de toepassing van deze regeling tevens bij de minister voor 20 mei 2017 een verzoek indienen voor berekening van het jongveegetal in de perioden 2, 3 en 4 op de volgende, van artikel 1, eerste lid, onderdeel l, afwijkende berekeningswijze: (het aantal runderen van de houder op 28 april 2017 van 0 tot 1 jaar en van 1 jaar of ouder dat niet heeft gekalfd verminderd met het aantal uitgeschaarde runderen overeenkomstig het tweede lid) gedeeld door het aantal runderen van de houder op 28 april 2017 dat ten minste eenmaal heeft gekalfd.”
,wat daar verder ook van zij, niet tot een ander oordeel leiden. Voor het doen van het verzoek is de medewerking van de inschaarder niet vereist. Voorts geldt dat het aan appellante is om aan te tonen in welke periode zij welke dieren heeft uitgeschaard.
Het betoog faalt.
Het betoog slaagt niet.