Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2020 in de zaak tussen
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Beoordeling van het beroep
Vooruitlopend op de uitbreiding in melkkoeien heeft appellante ook het management, de jongveeaanfok en de verdere bedrijfsstrategie aangepast. De beoogde bedrijfsopvolger is mede op grond van de investeringsplannen een agrarische opleiding aan het volgen en werkt reeds mee in het bedrijf. Door de fosfaatreductiemaatregelen staat de toekomst van het bedrijf echter op het spel. Volgens appellante wordt zij disproportioneel benadeeld ten opzichte van andere bedrijven, waaronder bedrijven die enige jaren eerder geïnvesteerd hebben in uitbreiding en die de veestapel reeds op 2 juli 2015 op peil hadden.
Om aan alle financiële verplichtingen te kunnen voldoen en deze investeringen tot hun recht te laten komen, zal het referentieaantal vastgesteld dienen te worden op een latere peildatum of op basis van de verleende vergunningen, aldus appellante.
Het College heeft onder meer in zijn uitspraak van 21 augustus 2018, ECLI:NL:CBB:2018:419, onder 9.1 en verder, geoordeeld dat de Regeling als zodanig niet in strijd is met artikel 1 van het EP. De volgende vraag is of de Regeling in het geval van appellante zodanig uitwerkt, dat in haar geval sprake is van een individuele en buitensporige last.
Bij de beoordeling of de last buitensporig is, staat voorop dat de beslissingen van melkveehouders om te investeren in productiemiddelen als stallen, grond, melkvee en machines, om deze te verhuren of te verkopen, of om bestaande stalruimte (nog) niet te benutten, moeten worden gezien als ondernemersbeslissingen waaraan risico’s inherent zijn. Het College hanteert als uitgangspunt dat de individuele melkveehouder zelf de gevolgen van die risico’s draagt. Dit uitgangspunt wordt alleen bij uitzondering verlaten. Daarvoor moet dan wel de ondernemersbeslissing in de gegeven omstandigheden – wat betreft het tijdstip waarop de beslissing is genomen, de omstandigheden waaronder de beslissing is genomen, de mate waarin en de reden waarom is geïnvesteerd – navolgbaar zijn, mede bezien in het licht van de afschaffing van het melkquotum en de maatregelen die in verband met die afschaffing te verwachten waren (vergelijk de uitspraak van het College in het fosfaatrechtenstelsel van 23 juli 2019, ECLI:NL:CBB:2019:291, onder 6.7.5.4 en 6.8.2).
Het betoog faalt.