ECLI:NL:CBB:2020:445

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
6 juli 2020
Publicatiedatum
6 juli 2020
Zaaknummer
20/501
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T. Pavićević
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing chauffeurskaart na snelheidsovertreding en voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 6 juli 2020 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van een taxichauffeur wiens chauffeurskaart was geschorst na een forse snelheidsovertreding. De schorsing was opgelegd door de minister van Infrastructuur en Waterstaat, die twijfels had over de geschiktheid van de verzoeker om zijn functie als taxichauffeur te vervullen, gezien de overtreding die op 18 mei 2020 had plaatsgevonden. De verzoeker had op die datum de maximumsnelheid van 100 km/h met 64 km/h overschreden, wat leidde tot de invordering van zijn rijbewijs en de schorsing van zijn chauffeurskaart tot 14 augustus 2020.

De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het schorsingsbesluit en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij zijn chauffeurskaart weer kon gebruiken. Tijdens de zitting op 2 juli 2020 werd duidelijk dat de verzoeker op 25 mei 2020 een nieuwe Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) had ontvangen, maar dat deze niet was gebaseerd op de snelheidsovertreding, aangezien deze nog niet in het Justitieel Documentatie Systeem was opgenomen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de schorsing van de chauffeurskaart rechtmatig was, omdat de minister bevoegd was om deze maatregel te nemen in het belang van veilig taxivervoer.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de belangenafweging van de minister niet onredelijk was en dat er geen aanleiding was om het schorsingsbesluit te schorsen in afwachting van de beslissing van het Centraal Orgaan Verklaring Omtrent Gedrag (COVOG) over de nieuwe VOG. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en de verzoeker werd gewezen op de mogelijke financiële gevolgen van de schorsing, die hij zelf had veroorzaakt door zijn snelheidsovertreding.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/501
uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 juli 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[naam] , verzoeker
(gemachtigde: ing. M.J.M. Bergers),
en
de minister van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder
(gemachtigden: mr. I.M. Kops en N. Polat).

Procesverloop

Bij besluit van 20 mei 2020 (primair besluit) heeft verweerder de chauffeurskaart van verzoeker tot 14 augustus 2020 geschorst.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zodat hij zijn chauffeurskaart weer kan gebruiken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2020. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door voormelde gemachtigden.

Overwegingen

1. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het primaire besluit, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.
2. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1.
Aan verzoeker is op 10 juni 2015 een chauffeurskaart verstrekt, geldig tot 10 juni 2020. Op 2 februari 2020 heeft verzoeker, daartoe door Kiwa Register B.V. in de gelegenheid gesteld, deze chauffeurskaart voor de Boordcomputer Taxi (BCT), een zogenoemde G2-kaart, omgewisseld voor een G3-kaart, eveneens geldig tot 10 juni 2020.
2.2.
Verzoeker heeft op 18 mei 2020, terwijl hij als taxichauffeur een passagier vervoerde, met zijn auto buiten de bebouwde kom de geldende maximumsnelheid van 100 kilometer (km) per uur, met 64 km/h per uur overschreden (overtreding). De overtreding heeft ertoe geleid dat de politie zijn rijbewijs heeft ingevorderd. Verzoeker heeft het rijbewijs naar eigen zeggen inmiddels teruggekregen.
2.3.
Door deze overtreding heeft verweerder het vermoeden dat verzoeker niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag voor een chauffeurskaart (VOG). Verweerder heeft bij brief van 20 mei 2020 van de overtreding melding gemaakt aan het Centraal Orgaan Verklaring Omtrent Gedrag (COVOG).
2.4.
Bij het primaire besluit van 20 mei 2020 heeft verweerder de chauffeurskaart van verzoeker met nummer [… 1] én de opvolgende chauffeurskaart met nummer [… 2] in afwachting van het uit te voeren onderzoek naar een eventuele intrekking van de chauffeurskaart per direct geschorst tot 14 augustus 2020. Aan de schorsing is ten grondslag gelegd dat vanwege de ernst van de overtreding de beslissing over de afgifte van een nieuwe VOG niet zonder oplegging van de maatregel kan worden afgewacht.
2.5.
Verzoeker heeft op 25 mei 2020 bij het COVOG een VOG aangevraagd die hem op die datum is verleend. Ter zitting is (uit door verweerder bij het COVOG telefonisch ingewonnen informatie) gebleken dat de overtreding van 18 mei 2020 bij het besluit tot het verlenen van die VOG niet is meegewogen, omdat die overtreding toen nog niet in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) was opgenomen.
2.6.
Bij brief van 10 juni 2020 heeft verweerder verzoeker verzocht om binnen vier weken een nieuwe VOG te overleggen, die is afgegeven ná de dagtekening van die brief.
2.7.
Verzoeker heeft op 15 juni 2020 een nieuwe VOG aangevraagd. Ter zitting is uit de door het COVOG telefonisch verstrekte informatie aan verweerder gebleken dat het COVOG de aanvraag heeft beoordeeld en op 30 juni 2020 aan verzoeker een voornemen tot weigering van de aangevraagde VOG heeft verstuurd. Verzoeker heeft ter zitting aangevoerd dat hij die brief nog niet heeft ontvangen.
2.8.
Bij besluit van 26 juni 2020 heeft verweerder aan verzoeker op zijn aanvraag een nieuwe chauffeurskaart verstrekt met een geldigheidsduur van vijf jaar. In dat besluit is vermeld dat is voldaan aan de wettelijke eisen voor het verlenen van een chauffeurskaart. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij bericht heeft ontvangen dat hij de bijbehorende BCT-kaart die middag kan gaan ophalen.
3. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
3.1.
Op grond van artikel 82, zesde lid, van het Besluit personenvervoer 2000 (Bp 2000) kan verweerder, indien hij vermoedt dat een taxichauffeur niet meer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een VOG, verlangen dat die chauffeur binnen een door verweerder vast te stellen termijn een nieuwe VOG overlegt. Op grond van artikel 83, achtste lid, van Bp 2000 en artikel 10, derde lid, in samenhang gelezen met het eerste lid, aanhef en onder d van de Regeling gebruik boordcomputer en boordcomputerkaarten (de Regeling) kan verweerder een chauffeurskaart voor een termijn van ten hoogste 12 weken schorsen in het belang van veilig taxivervoer dan wel bij het vermoeden dat de bestuurder niet of niet tijdig een nieuwe VOG overlegt.
3.2.
Verzoeker heeft aangevoerd dat de chauffeurskaart ten onrechte is geschorst omdat hij geen strafbaar feit heeft begaan, zoals het geval was in de situatie aan de orde in de uitspraak van de voorzieningenrechter van het College van 1 februari 2019, ECLI:NL:CBB:2019:59. Er is sprake van een (forse) snelheidsovertreding die hij heeft begaan omdat hij zijn klant met spoed naar het ziekenhuis in Amsterdam moest brengen omdat haar vriend een ongeval had gehad. Hij was in de veronderstelling dat de maximum snelheid 130 km per uur was en heeft daarom niet harder dan 170 km per uur gereden. Verzoeker heeft een getuigenverklaring overgelegd, waaruit dat blijkt. Er is nog geen strafbeschikking of zittingsdatum bekend waarin hij dit zou kunnen uiteenzetten bij de politierechter. Hij heeft op zijn aanvraag van 25 mei 2020 een nieuwe VOG ontvangen nádat verweerder op 20 mei 2020 de overtreding bij het COVOG had gemeld. Er moet dus van worden uitgegaan dat de overtreding wel is meegewogen bij de afgifte van die VOG. Vervolgens heeft hij met die VOG op zijn aanvraag om een nieuwe chauffeurskaart, omdat de eerdere chauffeurskaart was verlopen, een nieuwe chauffeurskaart ontvangen. Hij mag er op grond van het vertrouwensbeginsel van uitgaan dat deze kaart ook gedurende vijf jaar geldig is en dat hij hiermee mag rijden zodra de schorsing is opgeheven. Het besluit van 26 juni 2020, waarmee hem een nieuwe chauffeurskaart is verleend, kan volgens verzoeker mogelijk ook worden gezien als een besluit in de zin van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarmee het primaire besluit is vervangen. Verzoeker stelt dat de schorsing, waardoor hij geen inkomen meer kan verwerven als taxichauffeur, grote nadelige financiële gevolgen voor hem heeft. Hij zal daardoor schulden krijgen en persoonlijk failliet worden verklaard. Dat alles vanwege één vermeende snelheidsovertreding. Hij heeft er spijt van en heeft ervan geleerd.
3.3.
In dit geding staat centraal de voorlopige beantwoording van de vraag of de maatregel tot schorsing van de chauffeurskaart van verzoeker de rechtmatigheidstoets kan doorstaan. De voorzieningenrechter volgt verweerder in zijn standpunt dat uit het primaire besluit volgt dat deze schorsing zowel ziet op de chauffeurskaart die op 10 juni 2015 aan verzoeker is verleend (geldig tot 10 juni 2020), als op de chauffeurskaart (met een geldigheid van vijf jaar) die op 26 juni 2020 aan verzoeker is verleend. Een besluit tot het verlenen van een chauffeurskaart is een ander soort besluit (met een ander rechtsgevolg) dan een besluit tot het schorsen van een verleende chauffeurskaart. De voorzieningenrechter volgt verweerder in zijn standpunt dat het besluit tot het verlenen aan verzoeker van een nieuwe chauffeurskaart, geen besluit is waarmee het primaire besluit is ingetrokken, gewijzigd, of vervangen, als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb.
3.4.
Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter was verweerder op grond van voormelde regelgeving bevoegd de chauffeurskaart(en) van verzoeker tot 14 augustus 2020, of tot de (eerdere) datum waarop verzoeker een nieuwe VOG overlegt, te schorsen. Dat geen sprake was van een strafbaar feit, als gesteld door verzoeker en wat daarvan zij, baat hem gelet op die regelgeving niet. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot schorsing van de chauffeurskaart gebruik heeft kunnen maken. Het gaat om een zeer forse overschrijding van de toegestane maximumsnelheid. Van een taxichauffeur mag worden verwacht dat hij een dergelijke overtreding niet maakt. De voorzieningenrechter volgt verweerder in zijn standpunt dat door die overtreding in ernstige mate afbreuk is gedaan aan het belang van veilig taxivervoer en in zijn afweging dat het belang bij het waarborgen van de kwaliteit van het taxivervoer zwaarder moet wegen dan het financiële belang van verzoeker.
3.5.
Dat op 25 mei 2020 aan verzoeker op zijn aanvraag een nieuwe VOG is verleend, baat hem in dit geding evenmin, omdat ter zitting is gebleken dat de overtreding van 18 mei 2020 door het COVOG niet betrokken is geweest bij de door het COVOG te beantwoorden vraag of verzoeker, gelet op de overtreding van 18 mei 2020, nog voldoet aan de vereisten voor afgifte van een chauffeurskaart. Dat dit het COVOG mogelijk kan worden aangerekend, maakt dat niet anders. Het COVOG moet nog steeds beslissen of de door verzoeker begane overtreding een bezwaar vormt voor het vervullen van zijn functie als taxichauffeur. Die beslissing, in de vorm van een beslissing op de aanvraag van verzoeker van 15 juni 2020 om een nieuwe VOG, is binnen enkele weken te verwachten. Indien de VOG zal worden afgegeven, zal verweerder de schorsing zo snel mogelijk beëindigen. Indien geen VOG zal worden afgegeven, zal verweerder de chauffeurskaart intrekken. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om in afwachting van de beslissing van het COVOG over de afgifte aan verzoeker van een nieuwe VOG, het primaire besluit bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen. De voorzieningenrechter acht de belangenafweging die verweerder heeft gemaakt niet onredelijk.
4. De voorzieningenrechter zal het verzoek afwijzen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavićević, in aanwezigheid van mr. J.W.E. Pinckaers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2020.
w.g. T. Pavićević w.g. J.W.E. Pinckaers
Afschrift verzonden aan partijen op: