ECLI:NL:CBB:2019:59

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
1 februari 2019
Publicatiedatum
8 februari 2019
Zaaknummer
19/56
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van chauffeurskaart van taxichauffeur wegens verdenking van niet voldoen aan eisen VOG

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 1 februari 2019 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een taxichauffeur wiens chauffeurskaart was geschorst. De schorsing was het gevolg van een vermoeden dat de verzoeker niet langer voldeed aan de eisen voor het verkrijgen van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). Dit vermoeden was gebaseerd op een incident dat had plaatsgevonden op 13 december 2018, waarbij de verzoeker een medewerker van de Koninklijke Marechaussee had aangereden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verweerder voldoende kennis had vergaard over de relevante feiten door zich te baseren op de processen-verbaal die in het dossier waren opgenomen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de belangenafweging die door de verweerder was gemaakt niet onredelijk was, ondanks de ingrijpende gevolgen van de schorsing voor de verzoeker, die als taxichauffeur zijn inkomsten verloor. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat het belang van veilig taxivervoer zwaarder woog dan de persoonlijke belangen van de verzoeker. De uitspraak in de strafrechtelijke procedure, waarin de verzoeker was gedagvaard, zou niet afgewacht hoeven te worden, aangezien de schorsing van de chauffeurskaart onmiddellijk kon worden opgeheven indien de verzoeker zou worden vrijgesproken.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 19/56
uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 februari 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[naam 1] , te [plaats] , verzoeker
(gemachtigde: mr. S. Jankie)
en
de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder
(gemachtigde: mr. G.H.H. Bisschoff)

Procesverloop

Bij besluit van 9 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de chauffeurskaart van
verzoeker tot 3 april 2019 geschorst.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zodat hij zijn chauffeurskaart weer kan gebruiken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2019. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het primaire besluit, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.
2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aannemelijk is dat het primaire besluit voor verzoeker ingrijpende gevolgen met zich brengt, nu hem daardoor tijdelijk het recht wordt ontnomen om taxivervoer te verrichten. Volgens verzoeker heeft hij nu geheel geen inkomsten meer. Hiermee is naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang gegeven.
3.1
Verzoeker is werkzaam als taxichauffeur. Hij richt zich op zogenoemd businesstaxivervoer.
3.2
Bij het primaire besluit heeft verweerder verzoekers chauffeurskaart in afwachting van het uit te voeren onderzoek naar een eventuele intrekking daarvan geschorst, vanwege het vermoeden dat verzoeker niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag (VOG). Volgens verweerder is verzoeker betrokken geweest bij een ernstig incident op 13 december 2018, waarbij in ernstige mate afbreuk werd gedaan aan het belang van veilig taxiververvoer. Verzoeker heeft de aanwijzingen van een medewerker in de parkeergarage te Schiphol, die tot taak had het parkeerverkeer in goede banen te leiden, genegeerd en deze persoon bewust aangereden, aldus verweerder. Verzoeker bestuurde op dat moment een taxi, voorzien van kenteken [kenteken] . De Koninklijke Marechaussee, district Schiphol (hierna: Kmar), heeft op 14 december 2018 proces-verbaal van aanhouding opgemaakt ter zake van overtreding van artikel 287 (poging tot doodslag), artikel 300 (mishandeling) en artikel 302 (zware mishandeling) van het Wetboek van Strafrecht en artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994 (verlaten plaats ongeval).
3.3
Verweerder heeft processen-verbaal opgemaakt door de Kmar ingezonden
.
3.3.1
In het proces-verbaal van aangifte van 14 december 2018 staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“Ik was op donderdag 13 december 2018, omstreeks 11:00 uur aan het werk als verwijzer bij de ingang van parkeerplaats P1, gelegen aan de Ceintuurbaan-Zuid te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. (..) Het was vandaag aan mij de taak de verkeersdoorstroming in voornoemde parkeerplaats te regelen. (..) Op donderdag 13 december 2018, omstreeks 11:10 uur, had ik een geel verkeershesje aan en stond net voor bij de slagbomen bij de ingang. (..) Ik zag 1 taxibusje in de kleur zwart. Ik zag dat hij mijn teken om naar beneden te rijden negeerde. Ik gaf dit taxibusje nogmaals een teken om naar beneden te rijden. Ik zag vervolgens een manspersoon die het raam van zijn auto opende om vervolgens tegen mij te schreeuwen. Ik hoorde hem roepen “Waarom kan ik daar niet parkeren?” of woorden van gelijke strekking. De manspersoon zag er als volgt uit: (..)
Ik heb tegen de man in het taxibusje 3 keer gezegd en 3 maal een teken gegeven, dat hij naar beneden moest rijden. Ik zag vervolgens dat het taxibusje op mij af kwam gereden. Ik voelde dat het taxibusje tegen mijn linkerknie aan kwam. Ik zag dat de linkervoorkant van het taxibusje tegen mij aanreed. Ik voelde dat hij tegen mijn knie aan reed. Hierop ben ik uit schrik aan de kant gesprongen. (..) Ik stond de hele tijd links voor het taxibusje, gezien vanaf de bestuurder. Ik zag vervolgens tijdens de aanrijding dat de bestuurder een stuurbeweging richting links maakte in mijn richting. Ik had sterk het gevoel dat de bestuurder mij doelbewust wilde aanrijden, omdat ik weg ben gesprongen heeft het taxibusje mij niet vol kunnen raken.
Vervolgens zag ik dat het taxibusje toch naar het benedendek reed. Ik zag meteen twee collega’s van mij aankomen rennen (..)
Ongeveer vijf minuten later voelde ik meer pijn in mijn linkerknie. Deze pijn wordt steeds meer en begint steeds wat erger te worden.
Ik hoorde 1 collega zeggen dat hij een foto had gemaakt van het taxibusje. Ik heb deze foto gezien en zag het volgende kenteken staan: [kenteken] . Ik zag op de foto dat dit het voertuig was wat tegen mij heeft aangereden.”
3.3.2
In het onder 3.2 genoemde proces-verbaal van aanhouding staat dat de verbalisant zag dat verdachte, verzoeker, verbaasd reageerde toen hem werd meegedeeld waarom hij werd aangehouden. De verbalisanten hoorden hem zeggen dat zijn voet van de rem zou zijn afgegleden en hierdoor in “drive” tegen een persoon zijn aangereden.
3.3.3
In een proces-verbaal van verhoor van 13 december 2018 is een getuigenverklaring opgenomen. Hierin staat, voor zover van belang:
“Op donderdag 13 december eind van de ochtend heeft er iets voorgevallen in de parkeergarage P1. Ik stond samen met mijn collega, die ook is gehoord, op de hellingbaan voor de ingang van P1. Ik hoorde hard geschreeuw vanuit de parkeergarage komen. Ik omschrijf deze schreeuw alsof iemand pijn had en boos was. Ik ben samen met mijn collega richting het geschreeuw gelopen. Ik zag dat daar een collega van mij stond met een taxichauffeur. Ik hoorde mijn collega zeggen dat hij pijn had aan zijn knie. Ik hoorde mijn collega zeggen dat de taxichauffeur wilde doorrijden. Ik hoorde mijn collega zeggen dat hij was aangereden door de taxichauffeur. We hebben onze collega bij de taxichauffeur weggehaald.
De taxichauffeur over wie ik spreek is degene die de Koninklijke Marechaussee heeft aangehouden.”
3.3.4
In een tweede proces-verbaal van verhoor van 13 december 2018 is een getuigenverklaring opgenomen, waarin, voor zover van belang, staat:
“Op donderdag 13 december 2018 bevond ik mij op de Luchthaven Schiphol. Ik werk op de luchthaven als doorverwijzer in parkeerplaats P1. (..)
Ik bevond mij op de eerste etage van het parkeerdek. Ik hoorde op een gegeven moment dat er geschreeuwd werd op de 2de etage. Ik hoorde de stem van mijn collega. Ik hoorde boos geschreeuw, ik kon niet precies verstaan wat er werd gezegd. Ik ben daarop naar boven gerend. Ik zag dat mijn collega, [naam 2] , bij een zwart busje stond. Ik zag dat het een Mercedes Vito was en zag dat het kenteken [kenteken] betrof. Ik zag dat kentekenplaat blauw was. Ik zag dat [naam 2] naast de bestuurder stond. Ik zag dat het raam geopend was en dat [naam 2] en de bestuurder aan het praten waren.
Ik hoorde [naam 2] aan de bestuurder vragen waarom de bestuurder van het voertuig was doorgereden ondanks de aanwijzingen van [naam 2] . Ik hoorde de bestuurder zeggen dat hij de kant op wilde rijden die niet door [naam 2] werd aangewezen. (..)
Ik heb nog met [naam 2] gesproken en hoorde hem zeggen dat hij last van zijn knie had.”
3.4
Verzoeker is gedagvaard om op 13 maart 2019 voor de politierechter te Haarlem te verschijnen. Hem is ten laste gelegd dat:
“hij op of omstreeks 13 december 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, [naam 2] heeft mishandeld door (met kracht) met de (linker)voorkant van zijn, verdachtes, taxibusje, te weten een Mercedes V-klasse met kenteken [kenteken] , tegen de (linker)knie, althans het lichaam, van aangever aan te rijden; (artikel 300, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht).”
4. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. Hij is weliswaar gedagvaard om op 13 maart 2019 bij de politierechter in Haarlem te verschijnen, maar de verwachting is dat hij wordt vrijgesproken. Overigens is alleen maar eenvoudige mishandeling ten laste gelegd. Van poging tot doodslag of zware mishandeling is geen sprake. Dat wordt volgens verzoeker bevestigd door de camerabeelden die hij heeft gezien bij de Kmar en die ter zitting van de politierechter zullen worden getoond. Hierop is volgens verzoeker te zien dat zijn banden niet naar links, waar de medewerker stond, maar naar rechts gingen en dat hij de medewerker dus niet wilde aanrijden. Verzoeker heeft niemand opzettelijk mishandeld en hij heeft wel degelijk gevolg gegeven aan de aanwijzingen. Hem is door de collega verzocht om weg te rijden. Toen is hij naar beneden gereden. Van doorrijden na een aanrijding is geen sprake. Verzoeker heeft eerst rustig zijn klanten opgehaald bij de aankomsthal en wist niet dat hij iemand zou hebben aangereden. Van enig letsel bij de aangever is geen bewijs bij de stukken. Er heeft geen deugdelijk onderzoek plaatsgevonden naar de omstandigheden van het voorval. Er is gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Ook is het besluit onvoldoende gemotiveerd. Verweerder heeft de belangen niet deugdelijk tegen elkaar afgewogen. Verzoeker heeft geen relevant strafblad. Hij leeft van zijn werk als taxichauffeur.
5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij zich voor wat betreft de feitelijke toedracht mocht baseren op de hiervoor genoemde processen-verbaal en dat deze voldoende grondslag boden voor het oordeel dat in ernstige mate afbreuk werd gedaan aan het belang van veilig taxichauffeur en voor het vermoeden dat verzoeker desgevraagd niet tijdig een nieuwe VOG zou kunnen overleggen. Dat in de dagvaarding mishandeling ten laste is gelegd en niet de in het proces-verbaal van aanhouding genoemde zwaardere delicten doet hier niet aan af. De ingrijpende financiële gevolgen van de schorsing voor verzoeker op zichzelf geen reden zijn om hiervan af te zien. Het belang bij het waarborgen van de kwaliteit van taxivervoer moet zwaarder wegen. De uitspraak in de strafrechtelijke procedure hoeft hierbij niet te worden afgewacht, aangezien anders afbreuk zou worden gedaan aan de wens van de wetgever om in een geval als het onderhavige direct te kunnen ingrijpen. Indien de politierechter besluit tot vrijspraak kan de schorsing van de chauffeurskaart prompt worden opgeheven.
6.1
Op grond van artikel 82, eerste lid, onder c, van het Besluit personenvervoer (Bp 2000) wordt bij de aanvraag voor de chauffeurskaart overgelegd: een met het oog op het uitoefenen van het beroep van taxichauffeur verleende verklaring omtrent het gedrag overeenkomstig de bepalingen van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, die niet ouder is dan vier maanden.
6.2
Op grond van artikel 83, achtste lid, sub d, van het Bp 2000 worden bij ministeriële regeling regels gesteld over de verlening, afgifte, weigering, schorsing, intrekking en inname van de boordcomputerkaarten en de gronden daarvoor.
6.3
Op grond van artikel 10, eerste lid, van de Regeling gebruik boordcomputer en boordcomputerkaarten (de Regeling) worden de chauffeurskaart en de chauffeurskaart onder beperkingen ingetrokken:
a. (...);
b. indien niet langer wordt voldaan aan de eisen op grond waarvan deze werden verstrekt;
c. (...);
d. indien de bestuurder niet of niet tijdig ingevolge artikel 82, zesde lid, van het Besluit een nieuwe geneeskundige verklaring of een nieuwe verklaring omtrent het gedrag overlegt als bedoeld in artikel 82, eerste lid, onder b, onderscheidenlijk c van het Besluit;
e. (...); of
f. indien is gehandeld in strijd met het bij artikel 4, onder a en b, dan wel het bij of krachtens het Besluit bepaalde omtrent de chauffeurskaart.
Op grond van artikel 10, derde lid, van de Regeling kan een chauffeurskaart voor een termijn van ten hoogste 12 weken wordt geschorst in het belang van veilig taxivervoer dan wel bij vermoeden van een geval als bedoeld in het eerste lid, onder b, d, e of f.
7.1
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder door zich te baseren op de genoemde processen-verbaal voldoende kennis vergaard omtrent de relevante feiten. Het betreft hier een proces-verbaal van de verklaring van de aangever van een strafbaar feit, dat wordt ondersteund door een aantal andere processen-verbaal met een inhoud die hiermee consistent is. Dat in de dagvaarding voor de politierechter slechts sprake is van mishandeling en niet van de ernstiger feiten die waren genoemd in het proces-verbaal van aanhouding doet hier niet aan af, reeds omdat verweerder zijn vermoeden dat verzoeker niet langer voldoet aan de eisen van een VOG ook kon baseren op de verdenking van het tenlastegelegde misdrijf. Het oordeel of verdachte inderdaad schuldig is aan het tenlastegelegde misdrijf is aan de politierechter en staat niet ter beoordeling in de onderhavige bestuursrechtelijke procedure, zodat de voorzieningenrechter afziet van een oordeel omtrent hetgeen verzoeker hierover heeft aangevoerd.
7.2
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter was verweerder op grond van voormelde regelgeving bevoegd de chauffeurskaart van verzoeker gedurende twaalf weken te schorsen en heeft verweerder in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik kunnen maken. Verweerder heeft onder ogen gezien dat de schorsing ingrijpende gevolgen heeft voor verzoeker, maar het belang van het waarborgen van de kwaliteit van het taxivervoer zwaarder laten wegen. Verweerder heeft hierbij aangevoerd dat laatstgenoemd belang met zich brengt dat met ingrijpen niet kan worden gewacht totdat de uitkomst van de strafrechtelijke procedure bekend is. Verweerder heeft zich hierbij ter zitting nadrukkelijk op het standpunt gesteld dat, mocht de politierechter tot vrijspraak van verzoeker komen, de schorsing prompt zal worden opgeheven. Gelet op de dagvaarding voor de zitting van de politierechter van 13 maart 2019 valt de uitspraak in de strafrechtelijke procedure binnen afzienbare tijd te verwachten. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om in afwachting van het oordeel van de strafrechter het primaire besluit bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen. De voorzieningenrechter acht de afweging die verweerder heeft gemaakt niet onredelijk.
8. Gelet op het voorgaande zal het verzoek worden afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.O. Kerkmeester, in aanwezigheid van mr. M.G. Ligthart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2019.
w.g. H.O. Kerkmeester De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen